Het dorp - Deel 2

Het Dorp is een verhaal over een jong stel dat het drukke leven van de stad ontvlucht en in een dorp gaat wonen. Ze komen al gauw onder de invloed van de veeleisende dorpsgemeenschap. Hoewel het dorp klein is, tiert het verenigingsleven welig. Erik ligt zwaar onder vuur door zowel Meneer Rienstra (hun primaire contact met de gemeenschap) en zijn vrouw Sanne.

Het dorp is een verhaal in meerdere delen.

"Goedemorgen," zei Van Steijn zangerig toen hij het ruime, lichte kantoor betrad. Hij droeg een crèmekleurige pantalon met daarboven een ruitjesblouse. Het bovenste knoopje stond open waardoor een weinig borsthaar naar buiten piekte.
Erik leunde naar achteren en zette zich af van zijn bureau. Zijn stoel rolde soepel over het korte, grove tapijt. Met een pen in zijn hand wees hij naar Van Steijn.
"Ik heb wat voor jou."
"Oh spannend. Een cadeautje?"
"Cadeautjes moet je verdienen," zei Erik ironisch en overhandigde hem een groot pak.
Van Steijn liep ermee naar zijn plek bij het raam. Hij rammelde even met het pakket bij zijn oor, als een kind op zijn verjaardag. Erik keek geamuseerd toe terwijl Van Steijn handig het plakband verwijderde.
"Oh," reageerde Van Steijn teleurgesteld.
"Wat? Wat zit er in?"
"Dus hier moeten we een campagne voor gaan verzinnen." Van Steijn zuchtte. Misnoegd sloot hij de doos.
"Dat gaat niet makkelijk worden."
Erik liep naar hem toe, hij opende de doos en keek naar de inhoud. Vijf boeken van gelijke dikte. Streng in het gelid. Hun ruggen naar boven. Ze waren gevat in donkerblauwe, neplederen omslagen. De titel was met een streng lettertype in glimmend bladgoud geschreven. 'De geschiedenis van de seksualiteit', las Erik ondersteboven. Hij lachte. "Dat wordt een zeer interessante campagne. Heb je al ideeën?"
"Nee en het gaat niet makkelijk worden," herhaalde Van Steijn.
Nogmaals zuchtend stond hij op en liep met veel misbaar het kantoor uit.
"Even naar de baas!" riep hij in het voorbijgaan.

Erik ging weer achter zijn bureau zitten, nog nagenietend van de situatie. Op het beeldscherm van zijn laptop stond de half afgemaakte eindrapportage van een zeer geslaagde reclamecampagne voor een verzekeringsbedrijf.
Vrolijk verzekeren met Frolick blije mensen waren gebruikt voor de dertig seconden reclamezendtijd. Blije mensen met grappige ongelukjes waarvoor Frolick niet aarzelde om de portemonnee te trekken. Volgens het afsluitend marktonderzoek was de naamsbekendheid van het bedrijf met ruim tien procent gestegen. Daarnaast bleek uit de positioneringmatrix dat het unieke verzekeringspakket de maximale penetratiegraad had bereikt.
Energiek ramde Erik op het toetsenbord. Zijn opgetogenheid verwerkte hij in het rapport, zonder zichzelf daarbij onnodig op te hemelen.

Eriks bureau was een chaos. Op de verre rechterhoek lag een stapel papieren, brochures en boeken, waarvan enkele open en op de kop lagen. Het grijze werkoppervlak was verder bezaaid met losse paperclips, nietjes, memobriefjes en tal van andere kleine kantoorartikelen. Het enige rustpunt op het bureau vormde het zwart van de laptop, met een nauwe cirkel aan armruimte eromheen. Het oog van de storm, zoals Erik het stilzwijgend noemde.

De telefoon ging. Na één keer rinkelen nam Erik werktuigelijk de hoorn van de haak, zijn blik bleef gevestigd op zijn tekst.
"Een meneer voor je. Ik kon zijn naam niet helemaal verstaan. Riemer, geloof ik."
Het irriteerde Erik dat zij niet de moeite had genomen om de beller zijn naam te laten herhalen. "Geef maar door," antwoordde hij wrevelig.
"Groot," meldde Erik.
"D-dag Erik, met Kees Rienstra." Hij stotterde even.
Erik was meteen op zijn hoede. Hij was er zeker van dat hij het nummer van zijn werk niet aan Rienstra had gegeven. De speurzin van de man wekte zijn weerzin op, maar hij wist deze tijdig te onderdrukken.
Na de introductie van Rienstra bleef het enige tijd stil. "Ja?" vroeg Erik ongeduldig.
"Ja," herhaalde Rienstra, "mijn excuses dat ik je lastig val, maar ik wilde je vragen of je morgen misschien zin had om even langs te komen. Ik heb wat mensen uitgenodigd voor een kleine schaakcompetitie. Fehling heeft afgebeld, dus we komen een mannetje tekort en aangezien jij wel een goed stel hersenen hebt..." Dat laatste klonk als een vraag.
Weer was het een tijdje stil. Hij hoorde Rienstra aan de andere kant ademen.
"Oké." Eén woord. Het was er uit voordat hij er erg in had. Misschien dom, maar aan de andere kant wellicht een kans om direct van al het gezeur af te zijn.
Ondertussen kwam Van Steijn achteruitlopend het kantoor binnen. "Ik spreek je later nog wel en vergeet het niet vanavond!" Hij wees jolig naar een onzichtbaar persoon, die Erik mompelend hoorde antwoorden.
"Oké, het is goed, ik zal er zijn," herhaalde hij tegen Rienstra. Het idee stond hem steeds meer aan.
"Wat is het toch een lul, die Piersen," zei Van Steijn. Erik lachte besmuikt en wees naar de hoorn in zijn hand. Afwerend hield Van Steijn zijn handen in de lucht en draaide zijn ogen naar het plafond.
"Hartstikke mooi! Dan zie ik je morgen. We beginnen om een uur of acht. Tot dan." Rienstra klonk verheugd, alsof hij een overwinning behaalde, maar hij praatte snel. Hij liet de woorden over elkaar heen buitelen en nadat hij uitgesproken was, smeet hij de hoorn op de haak. Erik keek verbaasd naar de hoorn toen hij de droge klik van het afgebroken contact hoorde. Toch was hij niet al te ontevreden met de situatie.
"Goed, waar waren we?" Van Steijn sprak tegen zijn beeldscherm. Hij leunde ver achteruit, zijn handen achter zijn hoofd gevouwen. Alsof hij een ingeving kreeg gooide hij zijn hand in de lucht, een priemende vinger omhoog.
"Ja, we gaan vanavond eten met de boys, hè. Die Frolickcampagne was een gillend succes, dus we kunnen het ons wel veroorloven. Die gasten hebben we in de pocket en daar kunnen we nog heel wat plezier van beleven. Verzekeringen zijn een goudmijntje, jongen. Waar zullen we eigenlijk gaan eten?"
Erik keek hem verward aan.
Van Steijn hield zijn hoofd ietwat scheef. Zijn mondhoek trok een weinig naar boven, een sardonisch glimlachje. "Jij bent het ook al vergeten," constateerde hij. "Leuk is dat. Zit ik daar straks in mijn eentje."
"Nee..., ja, ik was het vergeten, maar ik ga wel mee."
"Dat is je geraden. Wat zouden we moeten doen zonder onze wonderboy. En omdat je onze wonderboy bent, mag jij bepalen waar we gaan eten." Bij elke klemtoon priemde Van Steijn kort met zijn vinger naar Erik.
"Tja, waar moeten we gaan eten? Ik weet het eigenlijk nog niet. Daar kom ik later even op terug, goed?"
"Als je het dan maar wel op tijd zegt. Ik ben straks de hele middag weg. Vanavond gaat Piersen mee, dat hoorde je net al en Dirks en Ter Schaaf gaan ook mee, al weet ik het van die laatste niet zeker, maar goed. Hoe minder zielen, hoe meer drank, zullen we maar zeggen."
Erik lachte om deze laatste opmerking, al had hij daar bijna meteen spijt van. Hij voelde zich even als op de middelbare school, waar hij vaak lachte om de sterkeren, de beteren, de populairdere klasgenoten van hem.
Hij vestigde zijn aandacht weer op het rapport. Vandaag zou hij het afkrijgen. Op naar het volgende succes, dacht hij wrang.
Even voor half twaalf gooide Van Steijn zijn pen als een basketballer, bovenhands, met zijn linkerhand als nutteloze ondersteuning van zijn rechterhand, in de prullenbak. Hij stak zijn gebalde vuisten in de lucht om de prestatie te benadrukken.
"Ik ga. Als je me nodig hebt, kun je me bereiken op mijn mobiel, maar das logisch," zei hij in een zwakke Johan Cruijff imitatie.
Met veel misbaar stond hij op en trok zijn jas aan, die hij 's ochtends op een slordige hoop op een stoel had gegooid.
"De mazzel!"

Erik stond op en liep naar de prullenbak. Uit de papiermassa viste hij de pen van Van Steijn en legde hem weer terug op zijn bureau. Een nutteloos gebaar vond hij zelf, maar niettemin een gebaar. De onzinnige verspilling irriteerde hem, maar ergens vond hij dat hij een zeikerd was. Hij keek uit het raam. De buitenwereld bood een onwerkelijke aanblik, alsof hij naar een bewegingloze film keek. De stad strekte zich kilometersver uit. De lage bebouwing rondom het gebouw waarin Erik verbleef benadrukte de hoge positie waarin zijn collega's zich waanden. Hij maakte zich er zelf ook lichtelijk schuldig aan, dat wilde hij niet ontkennen, maar hij kon zich moeilijk voorstellen dat hij ooit zoals hen zou zijn.
"Nooit," mompelde hij zachtjes tegen het raam.

Het rapport was bijna af. Hij zou eerder klaar zijn dan hij aanvankelijk had aangenomen.
Hij pakte de telefoon en toetste het nummer van thuis in. Na vier keer overgaan nam ze op.
"Met Sanne."
"Dag."
"Hé, dag lieverd."
"Hoe is het?"
"Nou, uh, goed hoor. Hoezo?"
"Niks. Ik wilde gewoon even weten hoe het met je ging en natuurlijk om je stem weer even te horen."
Erik hoorde haar zachtjes lachen.
"Slijmbal. Nou, het gaat goed hoor. Met jou ook?"
"Ik ga vanavond eten met de boys."
"Met de boys," vroeg ze spottend. "Ik vind alles best hoor, als je het maar niet zó noemt. De boys. Ben je de populaire jongen aan het uithangen daar?"
"Nee, ik ben nu in mijn eentje. Trouwens, ik bén al populair, liefje."
"Natuurlijk jongen. Hoe laat ben je thuis?"
"Ik weet het niet. Ik zie wel."
"Oké, dan zie ik je wel verschijnen. Veel plezier dan maar."
"Ja," zei Erik vaag. "Kus."
"Dag, tot vanavond ... of vannacht."
Erik legde de hoorn op de haak. Op een kuipje vruchtenkwark na had Erik niet geluncht die middag. Hij stond op, pakte zijn jas van de haak en wandelde het gebouw uit.
Buiten aangekomen haalde Erik diep adem. De aankomende lente was duidelijk te merken aan de flauw-frisse geur die zich door het gordijn van smog drong. Hij stak een sigaret op en kuierde naar Napoleon.

In het gebied waar rechte wegen, vierkante gebouwen en rechthoekige vijvers in verschillende schakeringen betongrijs domineerden, stond een gebouwtje als een eiland. Een eiland van roodbruin hout, rode bakstenen en groene luiken. Napoleon was het enige restaurant in de omgeving, McDonald's niet meegerekend. Het was omgeven door een groot plein, dat ingeklemd werd door lage, lelijke gebouwen. Ronde tafeltjes met rieten stoelen en een donkere eikenhouten toog vormden de inrichting.
Erik bestelde een broodje en liep ermee naar buiten. Ondanks de naderende lente was het koud, maar hij voelde er weinig voor om zich te behelpen met een staanplaats in het rokerige, drukke binnenste van Napoleon.

*

"Ga je dat broodje nog opeten, of zal ik je helpen?" Met veel bravoure en flair had Erik zich in Sannes leven gepraat. Het speelde zich op het terras van Lodewijks. Een gelegenheid die zowel qua naam als qua uitstraling veel weg had van Napoleon. Ze had gelachen om zijn grap en Erik voelde zich de koning te rijk. Hij was naast haar gaan zitten en ze hadden de hele middag geanimeerd gepraat. Erik geloofde niet in Liefde op het Eerste Gezicht, maar op dat moment zat hij er dicht bij. Ze deelden dezelfde voorkeuren, hun opvattingen waren gelijk. Het leek allemaal té perfect, maar ondertussen waren ze vanaf dat moment een stel. Een eenheid die nu al vijf jaar glorieus in stand werd gehouden.

*

Erik was ongemerkt zijn gebouw genaderd. De herinnering aan zijn eerste ontmoeting met Sanne had hem kracht gegeven en dat maakte hem minder vervuld van weerzin voor geplande etentje met zijn collega's.
Hij werkte de verdere middag aan zijn rapport en om even voor zes uur tikte hij de laatste zinnen. Hij printte het document uit om het nog eens goed door te lezen. Door de openstaande kantoordeur hoorde hij de krachtige stem van Van Steijn klinken. Hij vertelde een grap aan een groepje mensen. Het moest in ieder geval een grap zijn, want even later barstte er een hard gelach uit. Nog nagrinnikend kwam Van Steijn de kamer binnen.
"En? Waar gaan wij deze avond een overheerlijk diner nuttigen, mijn waarde Groot?" Hij maakte een buiging, zijn hand voor zijn buik.
"Lodewijks," zei Erik meteen, terwijl Van Steijn nog bezig was met zijn grappige voorstelling van Eriks toegewijde collega.
"Ken ik niet. Is het eten een beetje binnen te houden daar?" zei Van Steijn met een ietwat kregelige ondertoon in zijn stem. Hij hield er niet van als mensen zijn grappen niet de aandacht gaven die ze volgens hem verdienden.
Erik negeerde de vage belediging die uit de woorden en houding van Van Steijn sprak. "Het is in de binnenstad. Jullie kunnen achter mij aanrijden. Het eten is heerlijk." Daar had Erik meteen het land over. Die laatste toevoeging klonk als een verdediging. Hij betrapte zichzelf erop dat hij erover dacht om Van Steijn over zijn eerste ontmoeting met Sanne te vertellen. In plaats daarvan liep hij het kantoor uit: "even pissen, dan kunnen we gaan."