Klimaatdoelen halen lijkt kansloze zaak

Volgens het nieuwste Emissions Gap Report van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) is de kans om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5°C ‘vrijwel nihil’ als de huidige trends zich voortzetten. In 2023 bereikten de emissies van broeikasgassen een historisch hoogtepunt, ondanks decennia van klimaatbesprekingen en een explosieve groei van hernieuwbare energiebronnen zoals wind- en zonne-energie.

In het rapport wordt gesteld dat de groei van emissies sinds 2022 bijna twee keer zo snel is als in het decennium voorafgaand aan de COVID-19-pandemie. Deze versnelling is bijzonder zorgwekkend, aangezien het vorige decennium al gekenmerkt werd door onvoldoende vooruitgang in emissiereductie.

De huidige trend plaatst de wereld op een koers naar een potentieel catastrofale opwarming van 3,1°C deze eeuw, vergeleken met pre-industriële niveaus. Hoewel emissies in veel rijke landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en de Europese Unie, hun piek hebben bereikt, dalen ze niet snel genoeg om de snel stijgende emissies in landen als China, India, Indonesië, Saudi-Arabië en Vietnam te compenseren.

"Het klimaatmoment van de waarheid is aangebroken," aldus Inger Andersen, uitvoerend directeur van UNEP. "We hebben wereldwijde mobilisatie nodig op een schaal en tempo die we nog nooit eerder hebben gezien, en dan wel nu, nog vóórdat de volgende ronde van klimaatbeloftes wordt gemaakt."

Het rapport roept landen op om tijdens de komende VN-klimaattop in Bakoe, Azerbeidzjan, nieuwe ambitieuze emissiereductieplannen te presenteren die in lijn zijn met het Akkoord van Parijs uit 2015. Dit akkoord, ondertekend door 196 landen, streeft ernaar de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder de 2°C en inspanningen te leveren om de stijging te beperken tot 1,5°C.

De analyse van UNEP van de huidige emissiereductieplannen toont aan dat sinds vorig jaar slechts één land, Madagaskar, een ambitieuzere toezegging heeft ingediend. Slechts een handvol landen heeft plannen die voldoende ambitieus zijn om de opwarming daadwerkelijk te vertragen.

Zelfs als alle huidige toezeggingen volledig worden uitgevoerd, zou de wereld deze eeuw nog steeds opwarmen met tussen de 2,6°C en 2,8°C. Aangezien veel landen, waaronder het Nederland, nog geen volledig beleid hebben geïmplementeerd om hun doelen te bereiken, brengt de huidige koers de wereld dichter bij een opwarming van 3,1°C. "De centrale opwarmingsprojecties geven aan dat de kans om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5°C praktisch nihil is," concludeert het rapport.

Er is echter ook wel enige ruimte voor optimisme. Een analyse van de kosten en mogelijkheden van emissiereductiemaatregelen laat zien dat er technisch potentieel is voor een reductie van 31 gigaton broeikasgassen tegen 2030. Dat is ongeveer de helft van de totale emissies in 2023. Tegen 2035 zou dat op kunnen lopen tot 41 gigaton.

Daar is dan wel een ‘enorme inspanning’ voor nodig, waaronder het realiseren van koolstofvrije elektriciteitsopwekking zoals wind- en zonne-energie, evenals het omkeren van ontbossingstrends. Het realiseren van dit potentieel zou de kloof kunnen overbruggen die nodig is om de wereld weer op koers te brengen om de opwarming onder de 1,5°C te houden.

Het rapport benadrukt dat de afgelopen jaren van inactiviteit de uitdaging flink hebben vergroot. Om het 1,5°C-doel te bereiken, moeten de emissiereducties jaarlijks met 7,5% versnellen tot 2035. Om binnen de 2°C te blijven, is een jaarlijkse reductie van 4% vereist. "Misschien halen we de 1,5°C niet helemaal, maar 1,6°C is veel beter dan 1,7°C," zegt Dr. Anne Olhoff, hoofdschrijver van het rapport. "Elk fractie van een graad telt en dit is een strijd die we ons niet kunnen veroorloven te verliezen."

Landen hebben tot 2025 de tijd om nieuwe emissiereductieplannen in te dienen onder het Akkoord van Parijs. Om de vereiste reducties te realiseren, is de belangrijkste uitdaging, en een centraal thema op de komende klimaattop in Bakoe, het bieden van technische en financiële ondersteuning van rijke landen aan armere landen. Deze landen dragen niet de historische verantwoordelijkheid voor de opwarming van de aarde, maar worden wel geconfronteerd met de gevolgen ervan. Bovendien kunnen zij niet economisch profiteren van fossiele brandstoffen zoals de rijkere landen hebben gedaan.

Maar wie de internationale politieke realiteit kent, weet dat het buitengewoon onwaarschijnlijk is dat er wordt gerealiseerd wat nodig is om de opwarming tot 1,5 graad te beperken. Het lijkt dan ook zinniger om beleid te maken dat uitgaat van een veel forsere opwarming.