Pi(s)tstop op de A1
Een paar weken terug moest ik in Bunnik zijn. Vanaf Denekamp best wel een stukje tuffen op de snelweg. Ik hoefde er pas rond tien uur te zijn, dus kon ik het ‘s ochtends nog mooi op mijn elfendertigste doen. Even wakker worden met een bakje koffie erbij. Afijn, je kent het wel.
Heerlijk, een snelweg na de ochtendspits. Stuk rustiger en vooral stuk minder gestress. Ik raak dan ook algauw in de ontspanningsstand. Muziekje aan, meeblèren met Queen en zelfs een zonnebril op voor het waterige zonnetje. De dag kan niet mooier beginnen.
Maar ja, bij de ontspanning begon er ook wat in me te klotsen. Mijn blaas gaf signalen dat hij toch een keer geleegd moest worden. Van die vage signalen op de achtergrond. Nog geen man overboord.
Voor mij doemde een tankstation op en ik moest de keuze maken, doorrijden of gauw een sanitaire pitstop. Ik besloot dat mijn blaas sterk genoeg was en gaf gas. Nog geen honderd meter voorbij het tankstation kwam het signaal met een ongekende sterkte. Alsof er zich vlak boven mijn blaas een enorme ballon met water had verstopt en besloot als een baby met overgewicht in te dalen.
‘Volgend tankstation over 28 km,’ had nog nooit zo frustrerend op een bordje gestaan. Wat moest ik nodig! Weg ontspanning, hallo stress. Wat nu? Ik staarde een keertje de hemel in en bedankte Hem zo sarcastisch mogelijk. Heb ik weer! Hele tijd moet ik niks. Tankstation voorbij en Michiel moet plassen als een Niagara waterval!
Wat te doen? Met enige zelfbeheersing en geïmproviseerde yoga hield ik aardig stand. Maar het was net als een trage lekkage. Je voelde het gewoon langzaam verder en verder de plasbuis doorgaan. Een strijd tegen het wassende water.
Nee! Niet aan water denken, Michiel!
Te laat! Nu dacht ik daar alleen nog maar aan! Mijn knieën kneep ik zoveel mogelijk samen. Alsof dat helpt. Daar zat het water niet. Dat zat ergens in het schrijnende middelpunt! Ik waande mij in een film waar je in slow motion langzaam het lont richting buskruit zag gaan. Geen houden aan. Mijn lichaam dacht kennelijk dat het wel erger kon en prompt voelde het alsof er nog een ballon met water inzakte.
Eén bakje koffie vanochtend. Eentje maar! En dan heel het IJsselmeer in je blaas hebben. Gloeiende!
‘Parkeerplaats over zeshonderd meter.’
De Here zij dank! En ik geloof geeneens. Over een paar honderd meter lag de bevrijding van mijn blaas en andere aanhangende artikelen. Ik scheurde de parkeerplaats op, enkele Poolse vrachtwagenchauffeurs ontwijkend. Ach ja, ze keken wel boos, maar ik mag best wel een keer terug slingeren, vond ik. Gauw de auto parkeren en vlug een bosje opzoeken. Geen bosjes. Alleen maar gras en open vlakte. Gefrustreerd staarde ik weer omhoog.
‘Je zult nu wel lachen, hè, eikel.’
Dan maar aan de zijkant in de open vlakte. Nood breekt wet. Sta ik daar. Windkracht zeven. Plas waait mooi alle kanten op. De ogen van lachende Poolse chauffeurs voelde ik gewoon achter me. Klungel de klungel. Nou ja, bedacht ik, erger dan dit kan het toch niet worden. Haal ik mijn geconcentreerde blik van mijn wapperende tafereel af. Kijk voor me uit en zie zo de intercity Amersfoort-Utrecht tien meter verderop voor me langsrijden.
Ik heb maar gezwaaid. Alles was nu toch al in het water gevallen.