Mijn twee ooms Harry

Vrijwel iedere zondag gingen we naar mijn opa en oma toe, toen ik jong was en zij nog leefden. En niet alleen wij, mijn vader, moeder en ik, ook de rest van de familie, mijn ooms, tantes, neven en nichtjes kwamen regelmatig op zondag bij opa en oma bij elkaar. Gezellig. Eén van mijn ooms was oom Harry. Oom Harry was een toffe peer, voor zover peren tof kunnen zijn. Ik heb peren namelijk nooit als tof ervaren. Ik vind het maar een laf stuk fruit als ik eerlijk ben. Altijd als eerste beurs op de fruitmand, en dan ook niet zo'n klein plekje waar de pus nog binnen gehouden wordt maar meteen zo'n snotterige lekkende plek. Nee dan appels. Die zijn sterk en stevig en er moet heel wat gebeuren voordat die gaan lekken. Ze verschrompelen nog liever. En ook de vorm van een peer is een mislukte poging tot het hebben van een stukje eigen identiteit binnen de fruit sector. Die heeft nog het meeste weg van een mislukte zitzak, en zou bij Ikea of de Rietveld Academie niet verder gekomen zijn dan het stadium tekentafel. Zelfs bananen zijn toffer dan peren en hebben ook gezien hun vorm een duidelijke eigen identiteit. Sterker nog, zo'n mieterige perzik met zijn zachte huidje is nog meer macho dan een peer. Maar goed, dat is mijn mening. De meeste mensen vinden een peer tof, en oom Harry was er één. Oom Harry was getrouwd met tante Wilma, de zuster van mijn moeder.

Mijn opa liep weg met oom Harry, het was zijn favoriete schoonzoon. Mijn opa had altijd timmerman willen worden en was vaak aan het knutselen in zijn kleine zolderkamertje. Oom Harry deed dat ook, maar vele malen beter dan mijn opa. En groter, want hij had zijn garage omgebouwd tot werkplaats met allemaal apparatuur waar hij vaak mee bezig was. "Wat zijn ogen zien dat maken zijn handen" zei mijn opa vaak. Tante Wilma mompelde er dan altijd iets onverstaanbaars achteraan. In de familie werd hij altijd Handige Harry genoemd.

Als mijn opa weer eens met mijn oom weg was gelopen waren ze meestal naar de kroeg gelopen, tot grote ergernis van mijn oma die niets van oom Harry moest hebben. Zeker niet als oom Harry weer eens een paar borrels op had, dan had hij altijd het hoogste woord. Dan ging hij bij ons neefjes moppen tappen. "Ja jongens, oom Harry die heeft altijd wel zin, maar tante wil ma niet. HAHAHA". Hij lachte vaak zelf het hardst om zijn eigen grappen. En wij lachten mee, jonge gastjes en een sexueel getinte opmerking, altijd succes. Oom Harry was de getapte jongen en daar hield mijn oma niet zo van. "Als je zo vaak in de kroeg komt als jij dan moet je er wel iets van overhouden, in jouw geval is dat dus het tappen geweest", zei mijn oma wel eens tegen hem. Hij keek dan altijd boos maar durfde nooit tegen mijn oma in te gaan.

Oom Harry had het in zijn leven nou ook niet echt getroffen. Zijn zoon Bert, mijn neef, was een enorme kluns, want altijd was hij wel ergens over gestruikeld of vanaf gevallen. Ook zijn vrouw was niet echt een lachebekje, vaak zat ze er de zondagen chagerijnig bij. Toch bleef oom Harry altijd vrolijk en hielp overal in de buurt met timmer- en verbouwwerkzaamheden en werd daarom in de buurt Harry de Timmerman genoemd. "Mijn timmer man" zei tante Wilma vaak, maar haar woorden hadden nooit een trotse klank.

Tante Wilma zei nooit veel. Wel zat ze vaak met haar zussen te smoesen. Op een zondag, we waren weer eens bij opa en oma, liep ik op de gang en hoorde in de kamer ernaast tante Wilma met gebroken stem met mijn moeder praten. Uiteraard bleef ik even staan luisteren maar ik snapte er niet veel van, bovendien praatte ze heel zacht. Ik was zeven, wist ik veel. Toen we even later weer allemaal in de kamer zaten schoot mij het gesprek van mijn moeder en tante te binnen. "Oom Harry", vroeg ik, "heeft u uw lave al weer teruggevonden?"
"Mijn watte?", vroeg oom Harry verbaasd.
"Uw lave. Tante Wilma zei net dat u vannacht laveloos thuis was gekomen".
Ik was zeven jaar en had een goed ontwikkeld gevoel voor taal. Van sociale vaardigheden had ik weinig tot geen kaas gegeten. Tante Wilma keek mij boos aan, oom Harry keek even kwaadaardig, maar naar zijn vrouw, oma keek weer boos naar oom Harry en mijn moeder gaf mij onder de tafel door een schop tegen mijn schenen. Volwassenen hadden ook geen gevoel voor humor.

De week erna liep ik met Bertje na schooltijd terug naar huis. We zaten bij elkaar op school en woonden bij elkaar in de buurt. Toen we zijn straat in liepen zagen we aan het eind zwaailichten. "Rennen joh, er is wat gebeurd" riep ik hem toe en we zetten het op een lopen. Toen we dichterbij kwamen kregen we door dat ze voor Bertje zijn huis stonden. De garagedeur stond half open en de tuin was afgezet met van dat politielint. We werden tegengehouden en toen Bertje zei wie hij was werd hij meegenomen door een politieagent en ik werd naar huis gestuurd. Daar kreeg ik van mijn moeder te horen dat oom Harry een bizar ongeluk had gehad. Hij was waarschijnlijk dronken geweest toen hij geprobeerd had een balk met de zaagmachine door te zagen. Waarschijnlijk had hij te diep in het glaasje en dubbel gekeken want in plaats van de balk had hij zijn eigen pols doorgezaagd. Oom Harry was ter plekke doodgebloed.

Tante Wilma heb ik vele jaren niet meer gezien. Mijn moeder ging nog wel eens op bezoek bij haar zus, toen ze haar ergste schuldgevoel kwijt was. En toen ze vrij was gekomen duurde het nog een hele tijd voor we weer bij elkaar op bezoek kwamen. Nooit ging het gesprek meer over oom Harry, die in de familie inmiddels was omgedoopt tot Loshandige Harry. Eén keer had ik al mijn moed bij elkaar geraapt en vroeg tante Wilma, toen we eens alleen waren, wat ze nou altijd mompelde als opa weer eens zei 'wat zijn ogen zien dat maken zijn handen'.
"Stuk, jongen. Stuk. Wat zijn ogen zien, dat maken zijn handen stuk."
Ik zei toch al dat peren helemaal niet tof zijn.