Arnhem (vervolg A.m. 2224)

Als de vroege zon in de rivier weerkaatst, fiets ik het terrein op van een klein woonwagenkamp. Ik klop op een deur en een verfomfaaide vrouw doet open. "Heeft u wat water voor me?" vraag ik. De vrouw sluit de deur met een klap. Ik probeer het nog een keer, nu bij een andere deur. Deze deur wordt geopend door een man, hij is al aangekleed. Hij geeft me een plastic bekertje water waarmee ik de nadorst wat kan lessen. Dan fiets ik de Nieuwe Brug op en houd stil op het hoogste punt. Diep onder mij stroomt het water naar het westen, onder de spoorbrug door, weg... Oostelijk is de Oude Brug, die van Een brug te ver, welbeschouwd een monsterlijk mooi ding.

Ik tuur over mijn schouder naar Zuid. Zuid is een stad zonder centrum, zonder hart, gebouwd op een korst van klamme walmende klei. Vlak, naoorlogs, doods. In Zuid woont het slapende volk.
Nee, dan Noord... Daar huizen de demonen die mij wekken, altijd maar de stad in, 's nachts... Overdag slaap ik, van het daglicht zie ik alleen de laatste resten, en soms, zoals nu, de dageraad. Ik kijk neer op Noord, in het licht van de eerste zon, en het is vertrouwd, deze omgeving die mij tot geen enkele fatsoenlijke ambitie weet te prikkelen.

Dan rijd ik de brug af, fiets over de Korenmarkt waar de eerste bierwagens al laden en lossen, over de Jansplaats en ga daarna naar Café Meijers om te ontbijten met brood, soep en tequila. Ik blijf net zolang totdat de cheffin me niet langer wil schenken. Ik sta al enige tijd bij haar op rantsoen.

Slingerend op de fiets begeef ik me tussen de voetgangers. Tegen een gevel zijn gele borden geplaatst, waarop staat dat het Leger des Heils kleding verkoopt. Ik besluit het pand binnen te gaan en sta versteld van de volle rekken. Als ik de pover verlichte winkel doorloop, word ik op gepaste afstand gevolgd door een vriendelijk glimlachende oudere vrouw. Ik koop uiteindelijk een grijze gilet en een alpinopet. Ik herken mezelf nauwelijks als ik in de door de oudere vrouw aangereikte spiegel kijk.

Even later ben ik in de V&D en koop daar een zonnebril en zet ook die meteen op. Ik neem de roltrap naar boven om het resultaat op het toilet in alle rust te bekijken. In spiegels zie ik de bevestiging van mijn bestaan. Als ik de roltrap weer neem, nu naar beneden, zie ik vanaf de roltrap het beeldschone donkere meisje op de kledingafdeling achter een kassa staan. Ze was eens mijn vriendin. Ik heb haar drie jaar niet meer gezien. Even weet ik niet goed wat te doen. Meteen de volgende trap nemen, verder naar beneden, of haar aanspreken?... Ik verwerp de vluchtgedachte en denk dat het misschien handig is als ik iets koop, iets kleins, en dat bij haar afreken. Terloops toevallig...
Ik kies na wat gedraal een stropdas waarvan ik weet dat ik die hoogstens als kek sjaaltje zou dragen en loop vervolgens tergend langzaam en met bonzend hart naar de kassa. Ze heeft me niet opgemerkt, voorzover ik weet.

Maar ze herkent me meteen als ik voor de kassa sta met mijn vlotte stropdas in de hand en ondanks de pet en de zonnebril. Nu ja, ze is ook wel wat gewend. Ik hoef weinig te zeggen, ze praat honderduit over haar wel en wee, ook als ze een vrouw met een kind helpt. Ze is verhuisd. Ik ook, zeg ik. Terwijl ze de kleren inpakt van de vrouw en haar kind, volg ik al haar handelingen. De snelle sierlijke bewegingen. Hoe ze haar haar over haar schouder duwt...

Ik wil eigenlijk ook wel wat vertellen. Dat ik de dag ervoor op de crematie van Bonk ben geweest, dat hij in zijn coffeeshop van dichtbij in zijn gezicht is geschoten en dat hij daarom niet opgebaard kon worden en dat zijn neef me thuis heeft gebracht en dat we de hele rit ongemakkelijk hebben gezwegen... Maar ik laat haar praten. Ze is nerveus, denk ik, en een heftig verhaal is ongepast. In plaats daarvan vraag ik of ze haar telefoonnummer wil opschrijven, wat ze doet, en ze zegt erbij dat ze dinsdagavond kookt voor haar zussen en als ik zin heb... Als ik opgetogen reageer, schrijft ze het adres er ook bij.

Thuis drink ik een paar halve liters, dan ga ik slapen. Het is middag. Ik droom van een fabriek met een eindeloze rij flessen op een lopende band, flessen die gevuld worden door een machine met talloze slangen en die vervolgens één voor één in een loeiende vuurzee worden gekiept door het beeldschone donkere meisje.

(vervolg op I. Nacht)