OM verwijt verdachte Schipholbrand wederom opzet

In oktober 2005 veroorzaakte de Libiër Ahmed Al-J. brand in het cellencomplex op Schiphol door een brandende sigaret achteloos weg te gooien in de richting van het voeteneinde van zijn bed. Hierbij kwamen elf personen om het leven. Ahmed Al-J. liep bij dit incident ernstige brandwonden op. Het Openbaar Ministerie kwalificeert het handelen van verdachte als opzettelijke brandstichting en hoopt op strafrechtelijke vervolging van Ahmed Al-J. voor opzet of schuld.

De zaak wordt voor de tweede keer behandeld door het gerechtshof in Den Haag. In 2007 werd Al-J. veroordeeld tot drie jaar cel voor opzettelijke brandstichting. Zowel de verdachte als justitie gingen daarop in beroep, waarna het gerechtshof in Amsterdam besloot tot anderhalf jaar cel, omdat de verdachte niet aansprakelijk zou zijn voor het overlijden en gewond raken van de slachtoffers. Al-J. ging hiertegen in cassatie. De Hoge Raad constateerde dat het hof fouten had gemaakt in het proces en verwees de zaak daarop terug naar het gerechtshof in Den Haag, waar de zaak nu opnieuw inhoudelijk zal worden behandeld.

Deze behandeling zal in fasen geschieden. In de eerste fase bekijkt het hof de standpunten van justitie en de verdediging over de vraag of er sprake was van opzet of schuld in het handelen van verdachte.

Volgens het OM heeft de verdachte 'willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard en op de koop toegenomen' dat door het wegschieten van de sigaret, waarvan hij niet zeker wist dat deze uit was, brand zou kunnen ontstaan. Daarom is er volgens justitie sprake van 'voorwaardelijke opzet'; de laagste gradatie van opzet.

Naar verwachting doet het hof op 1 maart uitspraak over de vraag of de verdachte strafrechtelijk mag worden vervolgd voor opzet of schuld. Als het hof daarvan overtuigd is, zal worden bekeken of verdachte daadwerkelijk heeft gehandeld zoals justitie beweert en of dit de oorzaak van de brand is geweest.