Een lekker paasmeisje voor Aloysius Kreukel

Aloysius Kreukel zat op de bank naar de lentebeelden op Canvas te kijken. Teutje, zijn vrouw, had net koffie gezet en een appeltaart gebakken. Dat deed ze wel vaker op zondagmorgen. Een kopje koffie en een stukje appeltaart met slagroom. Dat was gezellig. Zo kon ze Aloysius toch nog een beetje verwennen. Vroeger bleven ze elkaar nog wel eens een tijdje in bed verwennen, maar dan niet met appeltaart en de slagroom hoefde niet uit een bekertje te komen. Die kwam vanzelf.

Tegenwoordig maakte ze iets anders lekkers voor haar man klaar, want het bed werd alleen nog maar gebruikt om te slapen. Aloysius was blij met het lekkers dat zijn vrouw hem bracht, maar toen kwam ineens een aap uit een mouw van Teutje.

Aloysius, de buurtvereniging heeft gevraagd of we ook dit jaar weer willen meehelpen op Tweede Paasdag bij het eieren zoeken voor de kinderen uit de wijk. Het is weer in het park.’ Ze zei het met haar allerliefste glimlach op haar gezicht, maar daar trapte Aloysius niet in.

Godver, Teutje, moet dat nou weer? Je weet dat ik daar slechte herinneringen aan heb.’ Teutje wist het. Ze hadden geholpen met het verstoppen van de eieren en Aloysius was in de sloot beland toen hij eieren aan een boomtak boven de sloot wilde hangen en in de boom was geklommen. Bovendien was hij, verkleed als paashaas, over zijn eigen mandje met eieren gestruikeld en in de hondenstront van Helmut, de Duitse dog van een van de kinderen, beland. De kinderen hadden het wel leuk gevonden, maar Aloysius had zin gehad om iemand te kruisigen.

Teutje was echter nog niet klaar met het slechte nieuws. ‘Ze hebben ook gevraagd of jij weer voor paashaas wilt spelen, want je deed het zo leuk de vorige keer. Zal ik vanavond je lievelingsgerecht, asperges met ham en eierkruim, maken?’ Een leuke poging, maar Aloysius liep rood aan van woede. ‘Je denkt toch niet ik godverdegodver weer in dat kutpak voor aap ga lopen om die kutkinderen een leuke ochtend te bezorgen? Ze gingen lachen toen ik in de stront lag. Ik pieker er niet over!’ Er waren belletjes spuug om zijn mond en tijdens zijn woedeuitbarsting waren er ook wat klodders richting Teutje gegaan. ‘Shit, Aloysius, kun je niet een ander soort klodders in mijn richting spuiten? Ik vind dit wel wat onsmakelijk en je moet een beetje rustig aan doen. Denk om je bloeddruk. Die zit toch al snel boven de tweehonderd.’

Gelukkig scheen er een flauw zonnetje op de morgen van paasmaandag. Aloysius stond in zijn paashazenpak achter een bosje in het park, want de kinderen mochten hem nog niet zien. Eigenlijk vond hij het een grof schandaal dat zijn eigen vrouw hem had gechanteerd om dit toch te doen. Ze had hem namelijk voor de keuze gesteld. Of dit, of haar ouders zouden op de koffie komen en Adolf, de chihuahua meenemen en die zou dan niet in de badkamer worden opgesloten. Adolf was voor Aloysius een waar martelwerktuig. Zodra dat kleine kuthondje hem zag, wilde hij op zijn benen rijden en hij was er maar moeilijk af te krijgen. De keuze was dus snel gemaakt en nu stond hij hier te wachten op de dingen die zouden gaan komen. Adolf was letterlijk en figuurlijk een prima drukmiddel geweest.

Zo te horen waren de kinderen er al. Aloysius stond een aardig eindje van het pleintje met het bastketbalplaatsje waar de kinderen moesten verzamelen. Hij vroeg zich af waarom Nederlandse kinderen altijd zo’n teringherrie moesten maken. Aan het geblaf te horen was Helmut er ook weer. Het zou nu niet lang meer duren of hij zou moeten optreden. Hij dacht nog even na over de opmerking van Teutje toen hij het paashazenpak nog even wilde passen na het douchen: ‘Nou, Aloysius. Ik zie niets aan je dat er op wijst dat de lente het groeiseizoen is.’ Dat was net zo’n kutopmerking als ze donderdagavond had gemaakt. Voor het eerst van hun leven keken ze naar The Passion en toen Aloysius die mensen met dat kruis zag sjouwen, had hij geroepen: ‘Jezus, wat een groot kruis!’ Teutje had hem meteen gecorrigeerd. ‘Nee, Aloysius. Het is Jezus áán een groot kruis. Alleen zou ik die woorden van jou graag weer eens bij het zien van jouw kruis willen spreken.’ Aloysius voelde weer een lichte woede in zich opkomen, maar hij had geen tijd om daar uiting aan te geven, want op dat moment klonk het ‘PAASHAAS!’ loeihard door het park.  Hij moest aan het werk.

De kinderen gingen juichen toen Aloysius eraan kwam en zelfs Helmut stormde meteen op hem af. ‘Heeft hij soms ook een worstje bij zich?’, vroeg het vrouwtje van Helmut, ‘Hij lust namelijk geen paaseitjes, maar is gek op worst.’ Teutje moest lachen. ‘Nee, hoor. Dat kan het niet zijn. Hij heeft wel een piepklein worstje bij zich, maar dat zit zo goed verstopt dat Helmut het zelfs niet kan ruiken.’

Aloysius zag inmiddels als een berg op tegen de dingen die komen gingen, maar dat duurde niet lang, want bijna vanuit het niets verscheen een beeldschoon meisje dat Helmut streng toesprak en de hond stond meteen stil. Het meisje draaide zich om en lachte allerliefst naar Aloysius. ‘Nu ik je gered heb, wil je me zeker wel vertellen waar het gouden ei verstopt is’, zei ze met een verleidelijk stemmetje. Het gouden ei was de hoofdprijs bij het eieren zoeken. Degene die het vond, kreeg een leuke prijs. Meestal een hele mand met tandbederf.

Aloysius kende het meisje wel van het vorige jaar, maar toen was het nog echt een meisje uit groep acht en nu was ze volledig tot bloei gekomen, om maar in lentetermen te blijven. Daar kon Aloysius geen weerstand aan bieden en hij fluisterde de vindplaats snel in haar oor. Ze gaf hem een kus op zijn mond en was weg. Die kus had bij Aloysius echter hetzelfde effect als op de grond stampen als je naar wormen zoekt.  Aloysius schaamde zich bijna voor zichzelf. Hoe oud zou het meisje nu zijn? Hooguit dertien, bedacht hij. Maar goed dat niemand had gezien dat zijn wormpje naar buiten wilde.

Gelukkig waren de meeste eieren niet zo erg goed verstopt, want het begon wat te regenen en nu hadden de meeste kinderen al alle eieren gevonden. Er waren vijf soorten eieren. Gele, rode, blauwe, bruine en roze. Ze moesten van alle kleuren een ei en dan natuurlijk het gouden ei, maar dat was vandaag geen probleem. De vindster kreeg een mandje met chocolade paaseitjes en mocht nog even bij de paashaas op schoot voor de foto. Dat laatste was een idee van de organisatie en beslist niet van Aloysius, want als het kind zou voelen dat ook zijn Jezus was opgestaan uit de dood, dan zou hij zijn leven daar niet meer zeker zijn. En hij voelde dat Jezus zijn  ogen alweer open had gedaan. Hij tilde haar dus snel op en zette haar op een stoel. De foto was gelukkig al gemaakt.

Teutje, we moeten snel naar huis’, zei Aloysius zacht tegen zijn vrouw. Straks word ik nog nat. Teutje dacht natuurlijk dat hij het over de regen had. Wist zij veel. Ze stemde wel snel in, want zij had het nu ook wel gehad met die kinderen. En zo snelden de Kreukeltjes naar huis.

Teutje had de tafel al gedekt voor ze naar het park gingen. Een echte paasbrunch stond klaar. Ze hadden de vorige avond wat eieren geverfd en die stonden ook al op tafel. Er waren broodjes, croissantjes, worst, kaas en alleen de jus d’orange moest nog worden ingeschonken. De paaskuikentjes ontbraken niet. Aloysius keek naar de twee eitjes die achter zijn bord in de eierdopjes stonden. Ze deden hem zo samen aan de ontluikende borstjes van het meisje denken en meteen was Jezus weer wakker.  Hij keek Teutje geil aan. ‘Teutje, als we klaar zijn met eten wil ik zo snel mogelijk naar de slaapkamer. Ik heb een verrassing voor je.’ Hij zag dat Teutje grote ogen opzette, maar voor ze iets kon zeggen, had hij een ei gepakt. Hij had de gewoonte om de eieren tegen zijn voorhoofd te slaan zodat hij ze daarna kon pellen. Na deze ceremonie moest Teutje onbedaarlijk lachen. ‘Volgende keer moeten we toch maar niet vergeten om ze te koken voor we ze gaan verven’, hikte ze. Het kostte haar wel een leuke verrassing.

Fijne paasdagen iedereen.