Het manuscript (6)
Lees hier het vorige deel
Ik schreef me in bij de Kamer van Koophandel onder de naam Pom-ti-dom Taal & Tekst. Een volstrekt belachelijke bedrijfsnaam, die behalve mijn eigen volstrekt belachelijk voornaam ook het enige woord bevatte dat de commercieel directeur van mijn voormalige werkgever voor mijn plannen over had. Zelf zag ik de ironie er wel van in. Het was tegelijkertijd ook mijn manier om een middelvinger op te steken naar de pestkoppen die mijn middelbare schooltijd een zwart randje hadden gegeven. Pom-ti-dom-ti-dom, met de nadruk op die laatste dom, zongen ze als ik zeulend met mijn rugzak door de met graniet beklede gangen liep. Ik leed in stilte, terwijl de enige vriendin die ik in die tijd had me probeerde aan te zetten tot verzet. “Doe nou eens iets”, siste ze in mijn oor als de leider van de groep me weer eens spottend nawees. “Scheld ‘m uit of ram ‘m op zijn muil, voor mijn part.” Maar het pacifisme dat ik van huis uit meegekregen had, verlamde me te zeer. “Als je de strijd niet met woorden kunt winnen, ben je verloren”, had mijn vader me geleerd en dat nam ik voetstoots van hem aan. Hij had er tenslotte voor geleerd. In plaats daarvan reageerde ik me af op de enige die ik verbaal de baas kon: mijn moeder. Onze confrontaties eindigden altijd in gestampvoet van haar kant en, met een beetje mazzel, tranen. Het gaf me een vreemd gevoel van triomf dat ik lange tijd niet heb kunnen plaatsen.
De naam van mijn eenmansbedrijf was niet bepaald bedoeld om klanten aan te trekken, hoewel ik vond dat iemand die zich er niet door had laten ontmoedigen en de moeite had gedaan om tot mij door te dringen, ook recht had op een vorstelijke behandeling en een eminent stukje tekst, geschreven, dan wel geredigeerd door mij. Maar daar ging het mij allemaal niet om. Pom-ti-dom was meer een dekmantel voor de activiteiten die ik tijdens mijn sabbatical zou ontplooien. Die hadden alles te maken met taal en tekst, maar niet in opdracht van anderen.
Het idee kwam eigenlijk van Cecile. Tijdens de lunch wisselden we de hilarische – althans dat vonden wij - scenario’s die we voor de slet van Van Zet bedachten af met fantasieën over mijn sabbatical. Cecile liftte graag mee op de kick van het opzeggen van mijn baan om me, zoals zij het omschreef, in het avontuur te storten. Ze verspreidde een zinderende energie als ze haar fantasie de vrije loop liet over wat mij te wachten stond en ik liet me maar wat graag opzwepen door haar enthousiasme. Toch voelde ik me niet vrij van zorgen. Eén van de dingen die me de meeste hoofdbrekens bezorgden was dat mijn man, Jack, het eigenlijk niet eens was met mijn plannen. Hij vond dat ik me onttrok aan mijn sociale verantwoordelijkheden. Gewoon werken en de kost verdienen was er daar één van. Dat het ons niet gelukt was om nageslacht te produceren en we de hoop daarop zo langzamerhand opgegeven hadden, moest daarmee gecompenseerd worden. Hij had de onwrikbare overtuiging dat ieder mens van nut moest zijn voor de samenleving, anders kon je er net zo goed mee ophouden. Wat dat ‘ophouden’ dan inhield, heb ik hem in een recalcitrante bui wel eens gevraagd. Hij was te laf om me daar een rechtstreeks antwoord op te geven, althans dat vond ik, maar duidelijk was wel dat Jack niet geloofde in de verzorgingsstaat. Ik verweet hem vaak dat zijn kijk op de wereld veel te materialistisch was, te meer omdat hij geloofde dat hij als accountant een spilfunctie vervulde in wat ‘van nut zijn voor de samenleving’ voor hem betekende. De eerste jaren van ons huwelijk had ik me er vanuit een opvlammend idealisme vreselijk druk over gemaakt, wat meerdere malen resulteerde in een time-out, zoals we dat achteraf altijd noemden. Tot de laatste keer dat ik me had laten gaan en de voordeur met alles wat ik in me had liet resoneren in de deurstijl, tot drie keer toe, om de decibellen die ik met mijn geschreeuw produceerde kracht bij te zetten. Een paar uur later, toen ik tot rust gekomen was op een miezerig kamertje in een pension aan de kust, kwam het besef dat ik meer van mijn moeder had dan mij lief was en dat mijn vaders pacifistische adagium een betere uitvoering verlangde. Ik besloot mijn verblijf zo lang te rekken als nodig was om die nieuwe inzichten op me in te laten werken. Dat zei ik ook tegen Jack toen hij me later die middag belde. Hij was zo wijs om me niet te vragen hoe laat ik thuis zou zijn en wat we gingen eten.