Waarom ik de 60s haat
Zoals wel vaker als ik nog geen slaap heb en me verveel, zocht ik op YouTube de woorden “BBC Documentary” op. Ik scrollde door de zoekresultaten en vond een interessante titel: Why I Hate the Sixties. Ik vroeg me af wat dat voor misogyn brouwsel zou kunnen zijn. Het stereotype beeld van de sixties is er immers één van flowerpower, Britse Invasie, minirokjes, hippies, vrije liefde, drugs en Woodstock, allemaal vrije en blije positieve dingen. De documentaire begint dan ook met dit beeld, om het in het uur erop compleet aan diggelen te slaan. Het was voor mij een ware eyeopener, maar toen ik het relaas aan mijn vader voorlegde knikte hij gedwee. Destijds 12 tot 22 heeft hij het decennium precies even bewust meegemaakt als ik de 00's, en inderdaad bevestigde hij vrijwel elk woord van het hieronder beschrevene.
Uit de docu: “Als ik een architect ontmoet die actief was in de jaren zestig, vraag ik altijd 'wat deed je in die jaren?' Het is een beetje alsof je een voormalige Duitse soldaat tegen het lijf loopt, en je wilt weten wat ze gedaan hebben. Misschien vochten ze eervol voor hun land, maar misschien deden ze gruwelijke dingen. Hetzelfde geldt voor architecten in de sixties. Was je de historische stadscentra van Birmingham en Cambridge aan het slopen? Ontzettend bedankt. Was je 18e-eeuwse steden uit elkaar aan het halen om ze te vullen met betonnen monsterachtigheden? Deze mensen deden heel kwaadaardige dingen.”
Ranzig. Horrifiërend. Troep. Ik kan geen enkel gebouw bedenken dat in de jaren 1960 is neergezet dat níet vernietigd zou moeten worden."
Geen woord van gelogen. Uitgelegd wordt dat in de sixties een geest de kop op stak, die wilde afrekenen met het verleden: per definitie was alles in en uit het verleden kut, van geschiedenis en cultuur tot gebouwen en kunst. Hoe het dan wel moest, om mijn vader aan te halen, “dat wist eigenlijk niemand.” Een voorbeeld uit Londen wordt aangehaald, maar evengoed geldt het voor onze Bijlmer, ons Overvecht, ons Hoog-Catherijne: overal in West-Europa werden de eeuwenoude straten die de oorlog gespaard had, tegen de vlakte gesmeten om plaats te maken voor gigantische betonnen kolossen. Flats, flats en flats, in de kleur flets, of het nu om woon-, kantoor- of winkelruimte ging. Grauw beton, moderniteit, gebouwen die in de visie van toen eeuwig modern zouden blijven. Het summum van leefbaarheid en esthetiek.
Om met Balkenende te spreken: overal in de Westerse Wereld slaan we met de kennis van nu onszelf voor de kop, worden de architecturele overblijfselen van een wanstaltig decennium net zo hard weer verwijderd, als ze ooit uit de grond werden gestampt. In Londen stortte in mei '68 haast een kwart van een nieuwerwetsische woonflat met tientallen verdiepingen in één keer met luid geraas omlaag. Een onderzoek volgde en al snel bleek dat de meeste sixtiesflats slecht gebouwd waren, vol giftige stoffen zaten, qua onderhoud vele malen duurder waren dan rijtjeshuizen en dat tot slot door de stadsplanning die gebood dat er overal zonlicht op moest vallen, de flats zo ver uit elkaar moesten worden geplaatst dat er uiteindelijk (tegen véél hogere kosten op lange termijn dus) méér mensen hadden kunnen wonen in een gewone ouderwetse volksbuurt op dezelfde ruimte.
De enigen die baat hadden bij de grijsgrauwe automutilatie die we onze stadscentra aandeden in die tijd, waren projectontwikkelaars en vastgoedbezitters. Corio bijvoorbeeld kocht voor een appel en een ei een ruim 1-bij-1-kilometer groot gebied in de binnenstad van Utrecht, en bepaalt nog steeds in hoge mate of, en hoe, Hoog-Catherijne en de Jaarbeurs worden versleuteld. Tegen de vlakte gooien kan niet, of de gemeente moet het gebied voor de marktwaarde terug willen kopen. Utrecht is maar één van de talloze voorbeelden van dit soort praktijken, waar we nog steeds de wrange vruchten van plukken. De panden zijn vaak eenvoudigweg niet te slopen. Hooguit kunnen we als in Oost-Berlijn en Warschau een leuk likje verf over de depressieve geschiedenis gooien.
Daarnaast werd het onderwijs drastisch hervormd in de sixties: in Groot-Brittannië wordt nog altijd de afslachting van de Grammar Schools beweend, hier de Mammoetwet nog steeds berouwd door velen. Tevens was geschiedenis en vaderlandsliefde uit den boze geraakt, en werd het overgrote deel van basis- en middelbaar onderwijs over de vaderlandse geschiedenis, de liederen en wat niet al, definitief in een afvalcontainer langs de weg gezet. Beloftes van een Nieuw Engeland kwamen niet uit, de industrie bleef krimpen en de beginselen van outsourcing naar andere landen werden voelbaar, de inflatie torenhoog, de arbeidsmarkt overspannen; de sixties waren, op de Beatles na, feitelijk meer een pre-seventies, of een after-thirties, dan een geweldig decennium van óngebroken beloftes. Mijn vader vertelde dat de economie zo kut ging achter in de sixties, dat een ton in guldens wegzetten in een deposito van één maand, 14 (!) procent rente op jaarbasis opleverde.
Natuurlijk zijn er goede dingen te noemen, maar opnieuw zijn het vooral modebedrijven en de (entertainment)industrie die er wel bij voeren, niet de burger zelf. De opkomst van jeugdcultuur bleek vooral om commercie te draaien, de muziekhype idem. De meeste jongeren (en ouderen) keken er echter hooguit fronsend van op en zagen er verder bijna precies hetzelfde uit als in de fifties. Grootgrondbezitters kregen van 1-1-'61 tot 12-12-'70 een Viagraëske stijve, door outsourcing en commercialisatie wist elk groot bedrijf in vrijwel elke sector te groeien in machtspositie, maar telkens ten koste van het volk. In alléén de sixties werd door die minimalistische en kortzichtige kosten-baten-kijk op dingen twééderde van het Britse spoorwegennet ontmanteld. Victoriaans, oud, bah. Wel werden overal dwars door oude steden megasnelwegen aangelegd.
Zelfs in Amsterdam werd een snelweg gepland door de grachtengordel heen, simpelweg door een paar grachten vol te storten met zand zoals de Rotterdammers en Hagenezen en Utrechters dat eveneens bijzonder actief deden. Pas nu wordt de Catharijnesingel in Utrecht opnieuw van snelweg tot volwaardige SINGEL omgetoverd, en ook elders (van de Bijlmer tot Birmingham) heeft men inmiddels geleerd van zijn fouten. Ronduit jammer is het dat men niet gewoon de oude gebouwen weer opbouwt, zoals veel Duitse steden dat deden; oude façades op modern ingerichte complexen. Rotterdam had het bíjna gehad, maar al in de jaren veertig bleek het idee van spuuglelijk (maar aanvankelijk goedkoop) beton aanlokkelijker.
Maar met de Koude Oorlog heftiger dan ooit, een wapenwedloop waar je u tegen zegt en overal landen die kernkoppen ontwikkelen van Zuid-Afrika tot China, een economie die vooral het grote geld gunstig is gezind en voor de rest onzekerheid en inflatie brengt, een nihilistisch wereldbeeld dat steden, cultuur, geschiedenis, kunst, infrastructuur en overheidsinstellingen vernielt, was er voor velen eigenlijk niet zoveel hoop op een betere toekomst meer over. Het eind der tijden naderde, dat werd in elk geval vanaf de preekstoel geïmpliceerd. Na een tijdje letterlijk tegen alles uit het verleden aangeschopt te hebben, zoveel mogelijk vernield liefst, bleken ook de lege beloftes van de sixties niet meer dan lege beloftes, zakte Europa een diepe recessie in die met nog meer fiduciair geld en leningen zou worden opgelost, en bleef de 'Westerse Verzorgingsstaat' in elk geval in Groot-Brittannië ver achter op haar eigen trotse idealen en doelstellingen.
Meer en meer leken leeg creditcardconsumentisme en eenzaam individualisme de antwoorden op spaarzaamheid en deugdelijk samenleven. Als er al iets veranderde in de sixties, was dat dus niet de opkomst van radicaal communisme, maar eerder een radicale ruk richting kapitalisme. Een burger werd een consument. Zo had ik nog nooit tegen het tijdperk aangekeken, maar ik ga me er eens in inlezen. Tips zijn daarbij van harte welkom. De keerzijde van de sixties: het langzame sterven van industrie en werkgelegenheid, economische malaise, allesvernietigend nilihisme in alle lagen van bestuur, en ga zo maar door. De sixties: een vermainstreamde en commercieel tot op het bot uitgebuite mythe, een opgeklopt beeld dat buiten een straat of anderhalf in Londen, nooit heeft bestaan, een omgekeerde fata morgana van een feitelijk juist onzekere en depressieve tijd.