Ik eet vlees, dus ik ben

 

Je ziet ze weleens voorbij komen. Van die wijzende mensen bij een hekje. Ze kijken naar een paar grazende koeien en roepen wat. Ze lachen er ook bij. Ik vraag me dan altijd af wat ze roepen. "Kijk kinderen, dit eten jullie vanavond? "

Het zit me al een tijdje dwars. Vleeseters die doen alsof ze van dieren houden. Dat is net zoiets als pedoseksueel zijn en in een kinderdagverblijf werken. Het klopt gewoon niet. Toch zie je ze vaak. Op straat bijvoorbeeld. Staan ze heel demonstratief hun hond te aaien. Zo van, kijk mij eens een hond hebben of zo. Schei nou toch uit man. Iedereen weet dat er tijdens het avondeten wordt gevochten om het laatste stukje braadlap.

Als ik eerlijk ben ik heb ik liever iemand die gevoelloos kan kijken naar een pasgeboren schaap en dezelfde avond een stuk lamskotelet naar binnen werkt wat nog goed als dier is te herkennen. Dan weet je tenminste waar je aan toe bent. Wessel is zo iemand. Hij is iemand die een hekel heeft aan dieren. Eigenlijk is het meer dan hekel alleen, het is haat. Pure onversneden haat.

Op vrije dagen hangt Wessel meestal rond bij het slachthuis. Dan doet hij zijn mooie kleren aan, want het is feest. Als hij een mooi plekje heeft gevonden gaat hij zitten. In kleermakerszit. Daar zit hij dan, met zijn linker oor in een glas tegen de muur gedrukt. Als een kind in een bibliotheek. Luisterend, naar het gehuil uit duizenden kelen van doodsbange beesten. Soms raakt Wessel zelfs opgewonden van het geluid. Het besef dat de dierlijke Holocaust zich afspeelt achter deze muur. Dat erotiseert hem. Dan masturbeert hij. Niet vaak, maar genoeg om niet seksueel gefrustreerd te raken.

In een broodtrommeltje neemt hij dan altijd wat kippenpoten mee voor de lunch. Vooral na een orgasme heeft hij trek in vlees zoals bepaalde mensen dan trek hebben in een sigaret. De kippen zijn koud, maar dat maakt ze niet minder lekker. Je ziet dat hij gespannen is. Het is altijd een spannend moment. De saus, het vet en de smaak van een nieuw stuk vlees. Net een vrouw, maar dan anders. Als hij het doosje openmaakt ontspant zijn gezicht, het ontdooit. Alsof een soort boeddhistische kalmte zich meester had gemaakt van zijn gelaatstrekken. Zelden zag ik iemand zo liefdevol naar een stukje kip kijken. Het was duidelijk. Wessel houdt van vlees als een gierigaard van geld.

Even later begint hij als een hongerig roofdier aan de kippenpoten te kluiven. Hij eet met zijn armen om het trommeltje, alsof hij bang is dat iemand het eten van hem zou afpakken. Hij kauwt ook als een bezetene. Alsof hij het karkas van een paard probeert te vermalen. Wanneer hij al het al het vlees heeft afgekluifd gaat hij ijverig verder met de botten. Het beenmerg. Hij zuigt. Hard, zoals een baby aan een tepel zuigt. Daarna likt hij zijn lippen af en probeert hij de draadjes vlees tussen zijn tanden te verwijderen met zijn nagels.

Als hij gewend is geraakt aan het geluid net zoals mensen die bij een snelweg wonen de auto's niet meer horen, raapt hij zijn spullen bij elkaar en gaat hij naar huis. Het is mooi geweest. Zulke dagen zijn zeer intens voor Wessel. Hij zit dan altijd vol inspiratie die hij kwijt moet. Dat doet hij dan door in de avonduren te werken aan zijn boek. Een vertaling van Mein Kampf. Jarenlang werkt hij al aan deze vertaling waarin hij bezig is de idealen van Adolf Hitler jegens de Joden te vertolken naar een filosofie over dieren die past binnen de context van de huidige maatschappij.

Alles komt hierin aan bod. Van 's nachts koude saucijzen broodjes eten tot aan vernietigingskampen voor dieren. Wessel is namelijk van mening dat er in iedere vleeseter een kleine Führer woont. In zijn boek vertelt hij bijvoorbeeld dat hij overal megastallen zou willen laten bouwen waarin hij alle dieren per trein naartoe zou kunnen sturen. Dieren zijn volgens Wessel geen mensen net zoals de Joden geen ariërs waren. Ze zijn er alleen om op te eten. Dat idee.

Het komt erop neer dat Wessel vindt dat de mens superieur is aan de dieren net zoals Hitler de ariërs superieur vond aan de rest van de mensheid. Helaas voor Wessel wilt niemand het boek uitgeven. Het idee bestaat namelijk al. Met een mooi woord noemen we dat tegenwoordig ook wel de bio-industrie.