Nielsinho

Gek is dat toch. Soms, vooral als ik bij mijn favoriete voetbalclub langs de lijn sta, bekruipt me een gevoel van weemoed. Dan denk ik terug aan vroeger, toen ik zelf voetbalde. Blijkbaar kan nostalgie er plotseling inhakken, zelfs als je nog maar halverwege de twintig bent. Ik herinner me veel. Tegenstanders, uitslagen, teamgenoten en trainers. Markante ouders, vreselijke scheidsrechters en de nog ergere clubgrensrechters. De ruim een jaar geleden overleden materiaalman, alles. En dus ook Nielsinho.

Nielsinho heette eigenlijk Niels. Al op jonge leeftijd was duidelijk dat Niels beter kon voetballen dan de rest. Waar wij als F-pupillen nog vooral speelden volgens het alom beproefde kluitjessysteem, dus met zoveel mogelijk enthousiaste jongetjes rond de bal, zocht Niels al vroeg de ruimte. Wij waagden ons af en toe eens voorzichtig aan overspelen met een idee, maar schoten meestentijds de bal gewoon maar in de richting die ons de juiste leek. We hadden plezier en dat telde. Niels deed echter altijd iets goeds met de bal en naarmate we ouder werden, nam dat verschil alleen maar toe. Wij hadden dan wel aan tactisch inzicht en aan voetbalkwaliteit gewonnen, hij zette die stappen twee keer zo hard.

Waar wij met zijn allen vooral opgeleid werden om later heel misschien in het laagste selectieteam of anders een bierteam te spelen, zat er voor hem beduidend meer in het vat. Wij zouden de mannen worden die de club financieel zouden gaan steunen, middels contributie en consumpties. De cultuurbewakers, zeg maar. Maar Niels, dat was in potentie iemand voor het eerste. Met wat geluk misschien zelfs wel een profvoetballer. Dus besloten de jeugdleiders daar ook maar vol voor te gaan. Niels werd bijna heilig. Als er op onderlinge toernooitjes onverhoopt niet door zijn team gewonnen werd - soms kon een goed collectief minder talentvolle jongens namelijk wel winnen van de eenzame vedette -, kreeg Niels toch het cadeautje dat aan de winnaars uitgereikt werd. Want Niels moest blijven en zeker niet vertrekken naar Dordrecht '90, de dichtstbijzijnde profclub.

Niels werd er niet leuker door. Goed, dat hij vanaf de D-pupillen besloot dat je hem Nielsinho moest noemen, dat kon nog aan de kinderlijke behoefte tot heldenidentificatie worden toegeschreven. Welk voetballend jongetje heeft zich nooit stiekem een Braziliaan gewaand en een bijpassende voetbalnaam gekozen? Maar dat Niels steevast alle ballen opeiste, altijd als eerste wilde schieten op de training en openlijk teamgenoten begon af te branden, dat had toch al meer te maken met een licht verpest karakter. Door en door verwend strandde Niels in de C-jeugd. De trainer had het gewaagd hem ook een reservebeurt te geven, omdat alle jongens contributie betalen en dus evenveel mochten spelen van hem. Dat was tegen het zere linkerbeen van Niels en hij stapte over naar Dordrecht. Het jeugdbestuur in rep en roer, weg was het talent.

Zijn mentaliteit stond echter succes in de weg en dus was Niels na twee jaar al terug. Nog vervelender dan eerst, hij had immers geroken aan het profvoetbal. Volgens ons stonk dat wereldje behoorlijk, al kan het evengoed het verwaande voorkomen van dit eigenwijze ventje zijn geweest. Het was dan ook een opluchting dat hij al spoedig vertrok. Hij vond dat hij niet snel genoeg een kans kreeg in het eerste elftal en begon aan een lange zwerftocht langs diverse eerste- en tweedeklassers in de regio. Nergens speelde Nielsinho langer dan één seizoen, voor hij door iedereen uitgekotst werd en zijn spullen pakte. Het lag niet aan zijn voetbalkwaliteiten. Want hij kon en kán voetballen, dat staat buiten kijf. Als hij een wedstrijd beslist middels een goal of een prima voorbereidende actie, is het ook moeilijk hem niet in de armen te sluiten. Buitenstaanders, vooral supporters, genieten van hem. Eerlijk gezegd doe ik dat ook. Als ik Niels zie spelen, is dat een moment waarop de eerder gememoreerde weemoed intreedt.

Laatst zagen we hem weer in een oefenwedstrijd, nu in dienst van een eersteklasser. Hij speelde een prima wedstrijd tegen een hoofdklasser. Na afloop spraken we hem even. Breed glimlachend somde hij het rijtje clubs op waar hij de afgelopen acht seizoenen had gespeeld. Acht jaar, zeven clubs. "Maar overal kan ik zo weer terug komen hoor," zei hij en hij leek het nog te menen ook. "Ik zie me nog wel eens hier spelen." Hij zei het en knikte naar het terrein van de zondaghoofdklasser.
"En dan?" vroeg ik hem.
Hij glimlachte even: "Dan weer naar de profs. Alleen daar kunnen ze me nog wat leren."
Toen iemand anders opmerkte dat hij toch overal weggestuurd was, haalde hij zijn schouders op. "Dat lag nooit aan mij, maar aan de trainers. De supporters houden van me, dat weet je."
En weg was hij, vol overtuiging op weg naar weer een seizoen waarin alles zal gaan zoals altijd. Niels zal tot de winterstop uitblinken, daarna steeds minder en vervolgens met ruzie vertrekken. Maar dat is nooit zijn schuld, gelooft hij nog altijd. Hij beseft alleen niet dat het aantal mensen dat in hem gelooft inmiddels op één hand te tellen is. Het verongelijkte handje van Nielsinho, bij een wissel. Maar wanneer dringt dat tot hem door? Nooit, vrees ik, en ik denk aan Leonardo. Waarom toch?