Twee weken bij de Commando's - deel 1

Maandagochtend was het vroeg reveille, we moesten de viertonners (vrachtwagens) nog inladen, de wapens nog halen en het was de bedoeling dat we zo rond half negen reeds in Roosendaal waren. Daar zou het bevel over de 140 cadetten worden overgedragen aan de commando’s, met als gevolg dat de mannen met de groene baretten alle touwtjes volledig in handen kregen. Vanaf dat moment moesten we ons ook aan- en afmelden als cursist in plaats van cadet-korporaal/cadet-sergeant.

Strikt halfnegen arriveerden we. Snel werden alle spullen uitgeladen en de spanning voor wat komen ging was nu bij de meeste mensen toch duidelijk te merken. Bedrukte gezichten en hier en daar lichte irritaties waren tekenen van angst voor het onzekere. Na het uitladen moesten we per groep (zo’n 11 man) direct 3 kilometer gaan speedmarsen.
Speedmarsen is een vorm van verplaatsen waarbij je zowel looppast (korte, kleine stapjes) als geforceerd marst (zeer grote passen – het zogenaamde ‘uitscheuren’). Dit gebeurt meestal op een 1 / 1,5 minuut-schema, waarbij 3 kilometer in 21 minuten moet worden gehaald.
De hele groep was natuurlijk nog erg fit en bovendien hoefde de uitrusting niet mee, dus haalden we de tijd zeer ruim. Na deze eerste fysieke inspanning werden we voorgesteld aan het kader voor de komende twee weken. Ons peloton had 5 instructeurs, waarvan er 1 voor onze groep was. Na de kennismaking (die allerminst vriendelijk verliep) werden ons de regels van het tentenkamp uitgelegd.
Iedere verplaatsing op het kamp is in de looppas – De paden moeten constant geharkt worden, het plein moet geveegd zijn – De tenten moeten netjes uitgelijnd worden, de veldbedden exact even ver van elkaar af – Geen uitrustingsstukken meenemen het sanitairhok in en het al helemaal niet wagen om te douchen!
Hierna gingen we onze tenten inrichten. Veldbedden halen, opzetten en tot op de millimeter nauwkeurig neerzetten, slaapzakken overal precies hetzelfde opgevouwen, tent vegen etc. Vrij snel erna zou de eerste inspectie volgen, dus er moest hard gewerkt worden.
De eerste inspectie was toch even spannend. Even afwachten hoe ze zouden reageren…
Alle tassen werden gecontroleerd op snoep, eten of andere extra spullen die mensen zelf hadden meegenomen. Als een van de instructeurs bij je kwam moest je in de houding springen en jezelf melden (“de cursist ***** meldt zich sergeant-majoor”) Hierna bleek al snel of je het al dan niet voor elkaar had of niet. In het laatste geval had je toch wel een probleempje!

“Cursist ***** vind je dit gasmasker schoon?”
“Cursist ***** sergeant-majoor. Nee dat is niet schoon, sergeant-majoor”
“Waarom is dat niet schoon cursist *****?”
“Cursist ***** sergeant-majoor, dat heb ik vergeten schoon te maken sergeant-majoor”
“Vergeten? Vergeten? Je hebt een uur de tijd gehad! Probeer je me hier gewoon te verneuken of zo?”
“Nee sergeant-majoor”
“Oh nee? Nou ren maar een rondje rond het veld. Je hebt 1 minuut, klik.”
En dan moest je keihard speren om dat rondje ook echt binnen de minuut te halen, anders kon je gewoon nog een keer. Vrij snel hadden we ook door dat het niet slim was om te zeggen als je iets niet in orde had, dat je er wel iets aan had gedaan. Zo kon een maat van mij met z’n gasmasker op z’n hoofd 4 tenten af en bij iedere persoon gaan vertellen dat hij ‘niet te vetrouwen’ was. Hij had gezegd dat hij, ondanks het zand in zijn gasmasker, er wel wat aan gedaan…dat bleek niet slim.

Na de inspectie konden we snel wat boterhammen naar binnen proppen, want al snel moesten we weer opgesteld staan voor het volgende. We gingen ‘het veld in’ om wat gevechtstechnieken/drills te leren. Volledig gecamoufleerd (vooraf schminken) gingen we met het peloton het bos in om 2 drills van hinderlagen te leren. Volgens het vaste schema ‘praatje-plaatje-daadje’ werd de drill telkens eerst duidelijk uitgelegd, waarna het werd gedemonstreerd door de commando’s (in samenwerking met een groepje van ons) en uiteindelijk moesten wij het zelf meerdere malen gaan beoefenen, totdat het er goed in zat. Aan het einde van de middag moesten we gaan ‘koken in natura’. We kregen vlees, groente en aardappels geleverd, dit moesten we zelf schoonmaken. Verder moesten we per 4 man een oventje graven (een bepaalde techniek waardoor je vrijwel overal en altijd kan koken), houtzoeken, en het vuur aanmaken. Hierna kon het eten in de mestins (kleine bakjes/pannetjes) en zo zaten we een uurtje later te eten. ’s Avonds volgde weer het aanleren van een gevechtstechniek, het zogenaamde Close Quarter Battle (CQB). Na ook dit tot in den treure te hebben geoefend, konden we terug naar het kamp om te gaan wassen en slapen. Moe van alle indrukken van de eerste dag vielen we dan ook snel in slaap.

Dinsdag moesten we om 06.00 weer opstaan en binnen 5 minuten aangekleed en wel aangetreden op het plein staan voor de ochtendsport. Met de hele compagnie (140 man) achter een sergeant aanrennen, springen, bukken, opdrukken, sit-ups doen en al dat soort onzin meer. Hierna volgde ontbijt, waarna wij vetrokken naar ‘baan Arnhem’, een soort grote hindernisbaan. Ons werd uitgelegd hoe we de baan moesten nemen (we hadden dit nog nooit gedaan), waarna we een keertje mochten oefenen. Het is bij zulke banen erg belangrijk dat je als groep samenwerkt en ook als groep aankomt. Het groepswapen (een 11 kilo zware mitrailleur, de MAG) moet worden doorgewisseld en iedereen moet elkaar helpen om met z’n allen op tijd binnen te komen. Toen we voor ‘het echie’ moesten haalden we de tijd van 8 minuten net niet, we deden er 8’10 over. Tot onze verbazing (en blijdschap) hoefden we hem niet over te doen.
Na baan Arnhem moesten we de bus in en werden we vervoerd naar onbekende bestemming. In de bus kreeg ik te horen dat ik voor onbepaalde tijd opvolgend pelotonscommandant was gemaakt. Na een uurtje rijden (half slapen) moesten we uitstappen, uitrusting omhangen en gereedmaken voor een speedmars met onbekende afstand. Inmiddels was het 24 graden en liepen we in de vol brandende zon. Deze speedmars viel ons dan ook zeer zwaar en uiteindelijk kwamen we met veel moeite op bestemming, de commando-vaarschool, aan. Op de locatie kregen we uitleg over het maken van een drijfpakket. Hierna moesten we het zelf maken en uiteraard gaan uittesten in het riviertje dat bij de vaarschool lag. Een drijfpakket is een pakketje van al je uitrusting ingepakt in een waterdichte poncho, dichtgeknoopt/gebonden, wat wordt voortgetrokken en geduwd (in ons geval was het een 2-persoonspakket) door de personen die er voor en achter zwemmen. Gelukkig was het water door de brandende zon aangenaam op temperatuur, vervelend was wel dat we nu meteen natte kisten hadden. Na het aankleden gingen we oefenen om met een slavenboot te roeien. Slavenboten zijn van die grote zwarte rubberen boten (vrij zwaar!) waar je met +/- 10 man in kunt. Met een motor erop kunnen de boten erg hard, met 9 roeiende cursisten niet.
Dat merkte we ’s avonds wel. Na het nuttigen van 2 blikken voer en het marsen van zo’n 10 km, moesten we gaan roeien in de Biesbosch. Dat hebben we geweten! In het donker hebben we zo’n 5 uur aan een stuk zitten roeien en we schoten compleet niet op. Bij aankomst op het eindpunt was iedereen compleet aan z’n end, de meeste hadden het aardig gehad. We waren echter nog lang niet klaar! Allereerst moesten we zo’n 2 kilometer in een lange sliert over een onverharde dijk achter elkaar achter een sergeant aanhobbelen, vaak looppassen. We kwamen uiteindelijk aan bij een brug, alwaar we onze zakken moesten legen, een klimbroekje moesten knopen, via een touwladdertje omhoog moesten klimmen en vervolgens weer moesten abseilen boven het water en waar we uiteindelijk in een bootje terechtkwamen. Het hele peloton werd vervolgens meegenomen naar een parkeerplaats waar we te horen kregen dat we een pelotonsspeedmars zouden gaan houden. De pelotonscommandant kon wegens een ernstige knieblessure echter niet meedoen en toen was opeens ik als opvolgend pc de aangewezen persoon om de speedmars te leiden. Iedereen was al behoorlijk moe (het was inmiddels al woensdagochtend!!) en de speedmars ging dan ook zeer moeizaam. Een aantal mensen kon wegens blessure niet meedoen, hun uitrusting moest echter allemaal mee worden genomen door het peloton en zo kon het dat sommige mensen met 3 wapens of 2 rugzakken liepen. Ook het gebrek aan voedsel begon ons parten te spelen. Na zo’n 2,5 kilometer was de speedmars ten einde en moesten we ons gereedmaken voor een ‘brancard-race’. Met behulp van 3 jassen en 2 balken van 3 meter lang werden draagbaren gemaakt, in totaal 3 voor het hele peloton. Drie mensen gingen er op liggen en we konden van start. Brancard dragen is een van de zwaarste dingen die je je kunt voorstellen, zeker na zo’n vermoeiende 24 ervoor! Dit was ook het moment dat de eerste paar mensen op ‘uit’ gingen. Zo wordt het genoemd als mensen er als een zombie bijlopen en er eigenlijk niet meer helemaal bij zijn. Ik heb zelf de hele cursus niet op ‘uit’ gestaan, maar ik heb het bij andere mensen vaak zak gezien. Een heel vreemde ervaring om mensen zo te zien lopen, dat kan ik je wel vertellen!
Zeker 2 kilometer moest er met de brancards gelopen worden, waarna we doodop naar de overkant van een riviertje moesten varen. Daarna moesten we de boten schoonmaken, moesten onderhoud aan onze eigen spullen gaan doen, mochten we even kort eten en eindelijk konden we voor 3 uurtjes onze slaapzak induiken.
Na het inladen gingen we ook ’s middags flink aan het gas. De touwbaan, 2 keer de hindernisbaan en de klimtoren moesten we achtereenvolgens nemen. Ik had iets niet helemaal goed gedaan, mijn scheenbeen was opgezet en deed verschrikkelijk veel pijn. Waardoor het precies gekomen is weet ik niet, alleen het meerdere malen stoten van mijn been op de hindernisbaan had het geen goed gedaan. Vanaf de hindernisbaan werden we met bussen weer in het bos gedropt, alwaar we weer een oventje gingen graven. We kregen dit keer forel erbij, inclusief een handige methode om een forel bij een vuurtje perfect gaar te krijgen. We moesten de vis in nat wc-papier zo’n 5 lagen dik inrollen en dit op de hete kooltjes (dus niet op het vuur!) leggen. De vis moest net zolang worden rondgedraaid totdat het papier droog was en zwart begon te worden. Zo gezegd, zo gedaan; als je het droge papier eraf pulkte trok je het vel automatisch mee, de kop en de grote graat in het midden haalde je eruit en wat overbleef was overheerlijke roze forel-filet (en zoals gewoonlijk met zand natuurlijk!)
Terug op het kamp moesten we onderhoud gaan doen, kregen we een inspectie en kreeg ik te horen dat mijn functie voor de komende dag pelotonscommandant was. Ik moest er dus voor zorgen dat de 3 groepscommandanten alle informatie voor de komende nacht en dag wisten. Best leuk om met je 3 maten te overleggen en te coördineren over hoe je het het beste kan aanpakken. Die nacht moest ons peloton ook nog wacht lopen op het kamp, dus ook daarvoor moet een schema worden gemaakt. Moe, maar voldaan kon ik zo rond middernacht m’n slaapzak in.



Tot zover deel 1, het verslag over de rest van de -zware- dagen, lees je over binnenkort! Eerst ga ik even genieten van mijn zomervakantie, die helaas maar 3 weekjes lang is!!