Het dorp - Deel 3

Het Dorp is een verhaal over een jong stel dat het drukke leven van de stad ontvlucht en in een dorp gaat wonen. Ze komen al gauw onder de invloed van de veeleisende dorpsgemeenschap. Hoewel het dorp klein is, tiert het verenigingsleven welig. Erik ligt zwaar onder vuur door zowel Meneer Rienstra (hun primaire contact met de gemeenschap) en zijn vrouw Sanne.
Het dorp is een verhaal in meerdere delen.

"... Daarna trok ik de deur achter me dicht en ben ik weer naar huis gegaan. Ze had haar blinddoek nog geeneens áfgedaan." Van Steijn praatte, de rest luisterde. Het verhaal ging grotendeels langs Erik heen. Hij had het vaker gehoord. In verschillende versies.
Hij keek om zich heen, liet zijn blik over de clientèle glijden. Het was rustig die avond. Een jong stel zat in het midden van de ruimte. Ze waren in een fluisterend, giechelend gesprek verwikkeld en hadden geen oog voor de omgeving. Een wat ouder stel keek synchroon uit het raam. Hun blikken kruisten elkaar ergens in het midden van de redelijk drukke gracht die voor Lodewijks lag. Geen behoefte aan een gesprek. Misschien hadden ze elkaar al alles gezegd wat er te zeggen viel. In de hoek van het restaurant, diep weggeborgen aan een klein tafeltje, zat een eenzaam uitziende man. Grijs haar stond piekerig op zijn hoofd. Hij was verdiept in de objecten voor hem op tafel. Hij verplaatste ze steeds weer opnieuw. Naar links en naar rechts, naar voren en naar achteren. Erik bleef een tijdje naar hem kijken, getroffen door de geconcentreerde eenvoudige handelingen van de man.

"Bier! Bier heb ik nodig!" Van Steijn wenkte ongeduldig naar de serveerster. "Jullie ook nog wat?"
Erik bestelde een derde glas wijn. Hij voelde zich al wat soezerig worden door de warmte van de alcohol. Rienstra en de komende schaakcompetitie kwamen zijn gedachten binnendrijven.
"Zeg Meneer Groot, hoe staat het landelijke leven eigenlijk? Heb je het een beetje naar je zin, daar tussen de koeien?" Lachend keek Van Steijn de groep rond. Er zat een nieuwe grap aan te komen.
"Grappig dat je dat nu juíst zegt," antwoordde Erik. "Ik moet morgen meedoen aan een kleine schaakcompetitie bij de Heer Rienstra. Je weet wel, die man die ons heeft geholpen aan het huis."
Er werd collectief geginnegapt. "Ga je er ook een pijp bij roken?" vroeg Van Steijn genietend. "En filosoferen misschien. Dat hoort er wel een beetje bij hè?"
Hij keek ineens ernstig. "Maar kunnen die boeren dat eigenlijk wel? Schaken. Volgens mij heeft de intelligentste daar net middelbare school afgemaakt." Wederom werd er gelachen, iets harder dan de vorige keer.
"Ach, iedereen kan schaken," verdedigde Erik zich. "Maar inderdaad, het zijn natuurlijk wel boeren, dus écht moeilijk zal het niet worden." Ze lachten weer, ditmaal om Erik. Ondanks het kleine succesje, voelde die zich doodongelukkig. "We zullen wel zien," zei hij als in een zwakke poging om het gezegde te ontkrachten. Van Steijn leek zijn interesse voor de schaakcompetitie te hebben verloren. Zijn blik volgde de benen van de serveerster. Toch kon hij het niet laten om sarcastisch op te merken: "nou, we zullen inderdaad wel zien en we zijn dan ook wel héél erg benieuwd."
Erik draaide nauwe cirkels met zijn inmiddels lege glas. Wanhopig zocht hij naar iets om te zeggen, iets grappigs. Hij slaagde daar niet in. Het onderwerp was doodgebloed. Hij wenkte de serveerster om nog een glas wijn te bestellen.

*

Toen Erik naar zijn auto liep voelde hij zich nog steeds wat licht in het hoofd. De koele nachtlucht had de alcoholroes een weinig uit zijn denken gedreven, maar enigszins onvast ter hand stak hij zijn sleutel in het autoslot. Nadat hij was ingestapt bleef hij nog een tijdje zitten, luisterend naar de radio. Er klonk een opgewekt deuntje. Top-40. Voor hem schitterende het water in de gracht als een verstilde gebroken spiegel in het maanlicht. Hij voelde zich vredig. In harmonie met de kleine wereld om zich heen en de grote, donkere wereld daarbuiten. Hij draaide het raampje van het portier half open. De koele nachtlucht verkwikte hem. Hij startte de auto en reed weg, de stad uit.

Het zoemen van de motor was perfect in balans met de rustige ballade op de radio. Hij reed op een lange weg, aan weerskanten donkere, rafelige randen van een bos. De lijnen op de weg waren een wazige streep. Geen tegenliggers. Het was een heldere nacht en sterren schitterden klein in de uitgestrekte zwartheid van het firmament.
Met een donderende klap kwam iets groots en donkers tegen de voorkant van Eriks auto aan. Het geluid van brekend glas ging razendsnel langs hem heen. Hij reageerde te laat, veel te laat. Met gierende banden remde hij en tegelijkertijd gaf hij van schrik een ruk aan het stuur. De auto draaide met enorme snelheid honderdtachtig graden rond. De stilte die zo plotsklaps volgde op het lawaai was oorverdovend. Erik keek langs de weg terug. Honderd meter voor hem lag iets op de weg. Een bult die zwart afstak tegen het diepdonkere grijs van het wegdek. Even was hij totaal in paniek. De adrenaline schoot door zijn aderen, om ergens diep in zijn ingewanden te blijven sidderen. Hij hapte naar adem en met horten en stoten kwam ze geleidelijk aan weer terug. Zijn oren suisden en zijn handen trilden onbedaarlijk. Hij probeerde het stuur vast te grijpen, als een stuk wrakhout, maar slaagde daar niet in. In plaats daarvan bracht hij ze naar zijn haar en woelde daar koortsachtig door. Minutenlang bleef hij zo zitten, tot op het moment dat hij zijn onveilige situatie gewaar werd. Zijn auto was een onzichtbaar obstakel op de weg. Een tegenligger en Erik was er geweest. Uiterst voorzichtig stuurde hij de auto naar de rechterkant van de weg en reed tot een meter of tien voor het object dat daar als een blok steen op de weg lag.