Ophef over rechter 'zaak Fortuyn' houdt aan

Het is maar de vraag of mr. A. J. R. M. Vermolen nog rechter in het proces tegen Volkert van der G., de verdachte van de moord op Pim Fortuyn, kan zijn. Volgens de Vereniging van Strafrechtadvocaten voldoet Vermolen niet meer aan het beeld van de volledige onafhankelijke rechter. Dit komt door de kritiek die LPF-vice fractievoorzitter Ferry Hoogendijk gisteren uitte op de rechter. Hij noemde Vermolen ,,een radicale beroepsactivist'', en eiste dat hij zich terugtrekt uit het proces.

Woordvoerder G. Mols van de Vereniging van Strafrechtadvocaten zei in het NOS-journaal vanavond: ,,Als het komt tot een veroordeling en een hoge straf, dan zou men gemakkelijk kunnen zeggen: dat komt natuurlijk door de politieke druk. Als het komt tot vrijspraak of tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, dan zou men eenvoudig kunnen zeggen: dat komt natuurlijk ook omdat hij links-activistisch is geweest''.

Hoogleraar strafrecht F. Rüter vindt de uitspraken van Hoogendijk buitengewoon onverstandig. ,,Het is in het belang van iedereen, ook de LPF, dat het proces nuchter en rustig wordt gevoerd zonder verdachtmakingen op voorhand'', zegt Rüter, die van ,,karaktermoord'' op Vermolen spreekt. Bovendien, zegt de hoogleraar, is het zeer ongehoord dat politici zich op z'n manier bemoeien met de rechtspraak. De Vereniging van Strafrechtadvocaten vindt ook dat de LPF'er met zijn opmerkingen de scheiding tussen recht en politiek heeft aangetast.

Janssen van Raay

Woordvoerder Janssen van Raay van de LPF-fractie liet gisteren al weten het niet eens te zijn met de mening van vice-fractievoorzitter Hoogendijk. Hij vindt de LPF-fractie niet de aangewezen instantie om een mening te ventileren over de kwaliteit van de rechters. "Dat moeten de familieleden van Fortuyn doen. Als zij bezwaar hebben tegen de rechter, moeten zij hem wraken.''

Donderdag meldden we al dat rechter Vermolen als bestuurder van VluchtelingenWerk Nederland betrokken was bij de paspoortaffaire. Deze speelde in 1998, en draaide om VluchtelingenWerk Apeldoorn die geld ter beschikking stelde voor de aanschaf van valse paspoorten aan asielzoekers uit Noord-Irak. Het openbaar ministerie seponeerde de zaak tegen VluchtelingenWerk onder de voorwaarde dat de organisatie niet opnieuw vervalste paspoorten zou betalen.