Ik kan weer lachen

De praktijk van tandarts Wermenbol was er een zoals vele. Een praktijk aan huis. Als je binnenkwam, moest je via de trap naar de eerste verdieping. Je kon ruiken dat ze 's avonds gebakken aardappels met boontjes en een schnitzel aten. Boven was een slaapkamer omgebouwd tot praktijkruimte. Een kleiner kamertje diende als wachtruimte. In het midden stond een salontafel met daarop een mandje overrijpe tijdschriften. In een kringetje rond de tafel, met hun rug tegen de muur, stonden stoelen die ogenschijnlijk weinig gemeen hadden: twee totaal verschillende fauteuils, elk onderdeel van een voormalig bankstel, een aantal keukenstoeltjes en een enkel houten bureaustoeltje. De kruiswoordpuzzels in de tijdschriften waren volledig ingevuld. Met een pen. Eveneens met pen waren enkele tanden van een lachende jongen aan de muur, met een appel in zijn hand, zwart gemaakt.

Ik weet niet waar ik de meeste angst heb gehad. In het wachtkamertje, waar ik voor mijn gevoel uren heb doorgebracht, of in de stoel van de tandarts. Tandarts Wermenbol had de gewoonte om voor iedere controle of behandeling zijn handen te wassen. Met zeep. Een blokje zeep dat werd bewaard in een rekje boven de wastafel. Nooit legde hij de zeep netjes terug in het rekje. Hij had de gewoonte om, als hij genoeg schuim had, even in zijn handen te knijpen en zo het blokje zeep weg te schieten. Zonder uitzondering belandde het zeepje iedere keer keurig terug in het rekje. Op dat moment keken mijn zus en ik elkaar aan, zo van: 'Zie je wel, hij doet 't weer!' Wermenbol was een oud mannetje. Zijn weinige haar was grijs. Hij liep licht voorovergebogen, droeg een witte jas en ademde zwaar. Op zijn neus stond een dik vierkant montuur met eveneens dikke glazen. Zijn ogen kon ik nooit goed zien en ik vroeg me af of hij het in mijn mond wel allemaal goed zag. Maar, het trucje met de zeep lukte, dus dat zat wel snor, verzekerde ik mijzelf.

Op heenweg bespraken we wie er als eerste in de stoel van de tandarts zou plaatsnemen. Ook hoopten we dat hij zijn trucje met de zeep weer zou doen. Met dat trucje bezorgde hij ons onbedoeld en onbewust de grootste lol. Want we hebben wat afgelachen om dat vliegende zeepje. Of het echt zo grappig was durf ik te betwijfelen. Waarschijnlijk had het te maken met het weglachen van pure angst. Ik was namelijk als de dood voor de tandarts. Het idee dat hij met een gemene scherpe haak in je mond ging peuteren om je gebit te controleren en vervolgens zou besluiten of er in die tanden geboord moest gaan worden, bezorgde mij weken tevoren al slapeloze nachten, totaal gebrek aan eetlust en liters angstzweet.

Uiteindelijk hield tandarts Wermenbol ermee op. Maar de angst voor de tandarts bleef bestaan. Ik heb ook heel wat voor mijn kiezen gehad. Gaatjes, zenuwbehandelingen en kronen vielen mij steevast na iedere controle ten deel. Uiteraard raakten kiezen altijd gedurende het weekeinde ontstoken. Ik was er zo klaar mee, dat ik enkele jaren niet meer bij de tandarts op bezoek ben geweest.

Nu ben ik bij Marjolein. Het is een schat. Een van de leftovers van mijn omzwervingen was een gapend gat waar eigenlijk een kies moest zitten. Achter dat gat zat een kies die de geest gegeven had, en dat uitte hij middels een bijna zwart voorkomen. Kortom: geen pretje om naar te kijken. Breeduit lachen was een gewoonte die ik mijzelf had afgeleerd. Als je jezelf ziet lachen op een foto,  met een gapend gat in je gebit, en daarachter een zwarte kies vol met lood, dan vergaat het lachen je meteen. Marjolein wist daar wel raad mee. De kies werd afgeslepen tot een stompje, en daarop werd een kroon geplaatst. Die kroon vervangt niet alleen de zwarte kies. Hij is zo kunstig geschapen dat deze meteen het gat van de ontbrekende kies daarvoor opvult. Als je niet beter weet, zie je gewoon een mooie rij tanden. Ik kan weer lachen.