Historie: Zwitserland
Sébastien Buemi wordt de eerste Zwitser in veertien jaar die een Formule-1-race zal mogen rijden. Buiten het succes van Neel Jani in de A1 Grand Prix is Zwitserland geen speler van formaat in de topklasse van de autosport. Toch heeft de Alpenstaat wel degelijk een rol gespeeld in de geschiedenis van de Formule 1. |
Al vanaf 1934 werden Grands Prix verreden in Zwitserland, op de snelle maar gevaarlijke baan van Bremgarten, vlakbij Bern. Het circuit had nauwelijks rechte stukken, maar Juan Manuel Fangio wist een gemiddelde rondesnelheid van 164 km/h te klokken tijdens de Zwitserse Grand Prix van 1954. Na slechts vijf jaar te hebben meegedraaid in het officiële wereldkampioenschap Formule 1, was 1954 echter het laatste seizoen dat de Zwitsers een Grand Prix op eigen bodem zagen. Na een vreselijk ongeluk tijdens de 24 uur van Le Mans in 1955, waarbij Pierre Levegh bij een crash in het publiek terechtkwam en tachtig mensen om het leven kwamen, verbood de Zwitserse regering alle vormen van autosport in het land, met uitzondering van hillclimbs en rally's.
Nog slechts één keer, in 1982, werd een Zwitserse Grand Prix gehouden die meetelde voor het wereldkampioenschap, maar die race was op het Franse circuit Dijon-Prenois. Een race met dezelfde titel werd in 1975 daar ook verreden, maar die telde niet mee voor het kampioenschap. Ironisch genoeg was dat wel de enige Grand Prix van Zwitserland die werd gewonnen door een Zwitser, namelijk Clay Regazzoni. De Ferraricoureur was tevens de meest succesvolle naoorlogse Zwitserse coureur. Hij won in totaal vijf races in de Formule 1, maar vocht in 1974 wel mee voor de wereldtitel. Door een defecte schokbreker in de laatste race van het seizoen zag hij het kampioenschap naar Emerson Fittipaldi gaan.
In 1980 moest Regazzoni zijn carrière beëindigen toen tijdens de Grand Prix op Long Beach zijn remmen weigerden aan het einde van een recht stuk. Hij raakte met 280 km/h een geparkeerde bolide en de klap in de muur die volgde, verlamde de Zwitser vanaf het middel. Regazzoni klom jaren later weer achter het stuur van een racewagen en reed onder andere nog in de Dakar Rally. In december 2006 kwam hij om toen hij op een Italiaanse snelweg een vrachtwagen ramde.
Clay Regazzoni was echter niet de enige Zwitser die een Grand Prix op zijn naam mocht schrijven. In de jaren zestig wist Jo "Seppi" Siffert al twee races te winnen in een Lotus en een BRM. Die eerste winst, op Brands Hatch in 1968, wordt tegenwoordig beschouwd als de laatste overwinning voor een ware privateer met een klantenchassis. Siffert's team, Rob Walker Racing Team, heeft nooit een eigen chassis gebouwd, maar kocht haar wagens van constructeurs als Cooper, Brabham en dus ook Lotus. In 1971 wist Siffert op de Österreichring optimaal gebruik te maken van de pech van de topcoureurs en de race naar zich toe te trekken.
Slechts twee maanden later verongelukte Siffert op Brands Hatch tijdens een nonkampioenschapsrace. Zijn wagen was in brand gevlogen en de coureur kon zich niet op tijd bevrijden. Daarnaast wisten de marshalls het wrak niet snel te bereiken en bleek geen enkele brandblusser te werken. Het ongeluk leidde tot veel nieuwe veiligheidsmaatregelen in de Engelse autosport, waaronder het verplicht stellen van automatische brandblussers in de wagens en een zuurstofslang naar de helms van de coureurs.
Op het gebied van raceteams heeft Zwitserland minder in de melk te brokkelen gehad. Slechts vijf Zwitserse teams hebben deelgenomen aan het Formule-1-kampioenschap, waarvan Sauber wel de bekendste en tevens meest succesvolle was. Al in de jaren tachtig won een wagen van Peter Sauber de 24-uurs-race van Le Mans, en in 1993 waagde het team de stap naar de Formule 1. Het was een van de weinige teams die in haar eerste race al punten scoorde, met een vijfde plaats voor JJ Lehto, en ook in de jaren erop bleef het Sauberteam een stabiele middenmoter.
In 1994 kreeg Sauber een zware klap te verduren toen Karl Wendlinger een levensbedreigende crash meemaakte tijdens de kwalificatie in Monaco. Het jaar erop werd door Heinz-Harald Frentzen het eerste podium gescoord, wat later ook Johnny Herbert en Jean Alesi lukten. In 2005 werd Sauber opgekocht door BMW, die uit eerbetoon voor Peter Sauber de oude naam als deel van de teamnaam bleef voeren. In 2008 won Robert Kubica de Canadese Grand Prix in de BMW Sauber F1.08.
Ook het vermelden waard is het team Eurobrun, dat van 1988 tot en met 1990 deelnam aan de Formule 1. Die deelname bleef echter grotendeels beperkt tot de kwalificatie of de prekwalificatie. Van de 46 raceweekends wist Eurobrun slechts zestien maal de grid te halen. Negen keer werd de finish gehaald. Aan het einde van 1990 werd het team opgedoekt.
En tenslotte was er nog Enrico Platé. Deze Italiaan begon al in 1946 een eigen raceteam en had korte tijd de legendarische Tazio Nuvolari op de loonlijst staan, die het team van Platé dat jaar een overwinning bezorgde. In de Formule 1 was Platté echter minder gelukkig en zijn team wist in twaalf starts geen enkel punt te scoren. Het team was misschien nog wel bekender om haar capriolen buiten de baan, en dan voornamelijk om de vrachtwagen die de racebolides vervoerde. Naast de racewagens werd de truck compleet volgestouwd met jerrycans met benzine en olie en was zo zwaar dat een kraan in een Franse havenstad de vrachtwagen niet meer kon houden. De kabel van de hijskraan knapte en de truck donderde met grof geweld op de kadewand. De racewagens waren zwaar beschadigd, maar slechts drie dagen later hadden de monteurs de bolides al voldoende gerepareerd om aan de start van een wedstrijd in Napels te verschijnen.