'Arts moet indiscreter zijn bij soagesprek'
Bij soaconsulten moeten artsen meer doorvragen naar onder meer seksueel gedrag en herkomst. Als blijkt dat iemand bijvoorbeeld homoseksuele contacten heeft, veel bedpartners heeft of uit een gebied komt waar veel hiv en hepatitis B voorkomt, kunnen sneller specifieke tests worden aangeboden. Daarvoor pleiten het instituut voor gezondheidszorg Nivel en het RIVM.
Huisartsen krijgen vaker te maken met consulten over seksueel overdraagbare aandoeningen (soa's). Zo'n consult begint met navraag bij de patiënt om zo in te schatten welke tests nodig zijn. Chlamydia is bij de meeste mannen bijvoorbeeld op te sporen in de urine, maar bij mannen die anale seks hebben gehad moeten ook anale uitstrijkjes worden afgenomen, schrijft Nivel-projectleider Gé Donker.
Na het consult is iemands seksuele gedrag of zijn herkomst bij de huisarts vaak nog steeds niet bekend. Daardoor kan het gebeuren dat iemand uit een gebied met veel hiv daar niet op wordt getest. Ook worden soms dure tests gedaan terwijl die eigenlijk niet nodig zijn, stelt Donker. Artsen zouden daarom 'indiscretere' vragen moeten durven stellen.
Volgens een nieuwe richtlijn van het Nederlands Huisartsen Genootschap moeten mensen uit risicogroepen, zoals jongeren met wisselende seksuele contacten, worden gecontroleerd op de vijf meest voorkomende soa's. Dat gebeurt volgens de onderzoekers met maar twintig procent van de mensen uit risicogroepen die op consult komen.