Sneeuwfetisjisten

Wat was het een feest hè? Zoals Gerard Joling acht keer per zin zou zeggen: óngekénd!

19% van de Nederlanders pist vanaf begin juli hun hele broek vol door de witte-Kerst-spanning, 27% stampvoet vanaf half augustus een vurige sneeuwdans, 31% krijgt al een stijve wanneer ze Head & Shoulders vergeten zijn te gebruiken en 22% zou hun echtgeno(o)t(e) inruilen voor een halve centimeter winterse neerslag op 25 december.
Maar als het dan eindelijk zover is, dan valt het toch een beetje tegen, heb ik de indruk. Mij zal het in ieder geval m’n anus oxideren of de Kerst wit, groen, paars of vermiljoenrood met okergele spikkels is. Niet dat ik iets tegen sneeuw heb -in tegendeel- maar van mijn part valt het 4 maart, half april of de godganse herfst. Sneeuw is sneeuw.

Toch is er altijd wel een halve zool die me vertelt dat Eskimo’s acht, drieëntwintig en een half of zeshonderdveertig woorden voor sneeuw hebben. Ik word er zo moe van. Ten eerste leven de Inuit (Eskimo is een scheldwoord van Canadese indianen, wat zoiets betekent als ‘rauw-vlees-etende-malloten’), van Alaska tot Groenland tot Canada en Siberië. Die gasten spreken echt niet allemaal dezelfde taal. Ze kunnen elkaar net zomin verstaan als ik de Moldaviërs, Kirgiziërs of Friezen. Bovendien zitten veel van de Inuit-talen zo in elkaar dat woorden en woordstammen kriskras door elkaar en aan elkaar geplakt kunnen worden. Zoiets als pislauwekruimelhoesttheedoos-wenteltrapsneeuw.

En zelfs als er in elke Inuittaal tien woorden voor sneeuw bestaan, wat dan nog? In het Nederlands hebben we vast wel zeventien woorden voor regen of wind. Daarnaast kennen ook wij plaksneeuw, stuifsneeuw, poedersneeuw, papsneeuw, natte sneeuw, snowballing (of haal ik nou twee fetisjen door elkaar?) en weet ik veel wat nog meer voor sneeuw.
Iedereen die veel van hetzelfde ziet, weet wel een dozijn woorden die voor buitenstaanders één en hetzelfde begrip inhouden. Een paardenfokker kent legio woorden voor ros, een mensenhandelaar voor mensen en DriekOplopers voor het woord opflikkeren. Volgens mij is ‘synoniem’ zo ongeveer het enige Nederlandse woord dat geen gelijkwaardig broertje heeft. Zo speciaal zijn die iglobouwers dus niet. Wist je trouwens dat de meeste Inuit nog nooit een ijskoepel hebben gezien? Ook weer zo’n fabeltje. Iglo betekent gewoon woning, maar goed, ik dwaal af.

Nog een paar dagen, dan is het 2010. Alwéér een decennium voorbij. Tot mijn schrik besef ik dat het mijn vijfde decennium wordt. (Ik ben 30; benieuwd of de Pabo-scholieren dit raadsel voor 2011 hebben ontraadseld.) Het klopt wat de oude mensen zeggen: de tijd gaat steeds sneller naarmate je langer leeft. Dat brengt me op een laatste puntje. Want vijf decennia is leuk en aardig, maar pas echt respect verdien je mijns inziens wanneer er drie eeuwen op je palmares prijken. Hoeveel mensen zullen er op dit moment leven die de 19e eeuw nog hebben meegemaakt? Oftewel, hoeveel supercentenarians (laat ik er als liefhebber van onze prachtige moedertaal ‘supereeuwelingen’ van maken) kent ons planeetje anno nu? Wie het weet mag het zeggen. En als we dan toch interactief bezig zijn, hoor ik ook graag waar de witte kleur blijft als sneeuw smelt. Dan zal ik proberen een nieuwe inspiratiebron voor 2010 aan te boren. Tot volgend jaar.