Smakken, kunstgebitten en scheten.

De Posbank in Arnhem is een prachtig stukje wandelgebied. Het bankje dat ik uitkoos om eens flink te gaan mijmeren, leek in de rustigste omgeving te staan. Ik ging zitten, keek naar rechts toen naar links.
“Goedemorgen meneer.” Ik blies de adem uit die ik net daarvoor in totale eenzaamheid had opgesnoven, dacht ik. Een heel oude baas was naast mij gaan zitten, ik keek naar zijn voeten. Dit moesten gympen zijn. Ik had hem nooit horen aankomen.
“Goedemorgen.”
“Lekker weertje niet?” ‘Verdomme, een bankje in the middle of fucking nowhere en ik kies de verkeerde’. 
“Ja heel lekker, u bent lekker aan de wandel?” Ik zocht zijn rollator of elektrisch aangedreven stoel. Die karren haat ik, ze rijden je er in Almere regelmatig mee ondersteboven. Ik haat ze nog meer als de vele zogenaamde ‘ mindervaliden’  ze voor de ingang van een winkel zetten, vrolijk uitstappen en langdurig gaan winkelen. Er lijken inmiddels meer rollators te zijn dan inwoners.
“Ach ja, ik doe wat ik nog  het beste kan, over de rest kan ik alleen nog dromen. Dus ik loop veel.” Ik brandde mijn lippen bijna aan ‘de rest’.
“En nu vraagt u wat de rest is. Mijn vrouw is al tien jaar dood, ik ben negentig. Soms benijd ik haar, zij leek er niet veel van te begrijpen aan het einde van haar leven, ze was dement weet u, terwijl ik gewoon nog zo helder ben. Ik woon in verzorgingshuis Vreedenhoff. Kent u dat?”
“Uh, nee, maar vergeleken met u ben ik pas uit de luiers.” Hij keek mij een beetje vreemd aan en begon te lachen. Het leek erop dat zijn tandarts ook al een tijdje dood was, zijn kapper nog langer.
“Een vreselijke bende daar.” Ik dacht: Heb ik hier zin in? Ga ik een les krijgen? Is die man leuk? Moet ik blijven zitten?  Ik besloot mee te ouwehoeren.
“Een bende? Stofzuigen, ramen lappen?”
“Ach welnee, nu willen ze weer dat we met zijn allen gaan eten, aan tafel.” Hij schudde met zijn oude hoofd.
“Ach dat heb ik in de krant gelezen. Goh wat leuk! Maar ik begrijp dat u er niet op zit te wachten?” Hij keek mij aan alsof ik in mijn eentje verantwoordelijk was voor de Holocaust.
“Ik had vanochtend mijn bammetje gesmeerd, legt mijn buurman zijn te grote kunstgebit naast mijn bord en lacht vriendelijk naar me. Kun je je voorstellen waaraan ik dacht op dat moment?”
“Aan je bammetje?”
“Verdomme, nee man! Ik dacht eraan dat kunstgebit te vertrappen.” Hij begon zich steeds meer op te winden. Straks zou hij een hartaanval krijgen, hij was er dik genoeg voor. Ik besefte nu even dat ik geen zin had in mond op mond beademing dus ik schakelde terug en probeerde te relativeren.
“Goh, dat die mensen dat niet in de gaten hebben, maar ze zijn waarschijnlijk nog ouder dan u?”
“En dan ook nog zeggen: ”Smakelijk eten, buurman”, zonder tanden in, hè! Maar hij had zijn eerste hap al genomen,  klodders brood vlogen mijn op mijn bord. Ik heb mijn brood neergesmeten en heb mijn beklag gedaan.”
“En dat zal wel geholpen hebben zeker?”
“Ja natuurlijk, ze hebben die smerige tanden in een glas water gelegd. En gezegd dat hij wat voorzichtiger moest doen. Aangezien hij doof is en het verzorgend personeel geen gebarentaal beheerst, zijn wij nu allemaal doof, maar ze zijn heel lief. Ze blijven proberen, en schreeuwen tegen die ouwe en hij maar lachen. Je wordt er knettergek!”
“Maar je hebt er wel leuke momenten toch?”
“Ja een moment, maar dat moet nog komen en dat is wanneer ik daar tussen vier planken word weggedragen.”
“Ach kom zeg!”
“Ja kom! Moet je tegen tante Bet zeggen. Zij is honderdeneen. Ze heeft een zakdoek met 4711, ken je dat verschrikkelijke luchtje?”
“Nee wel 4312.” Ik merkte dat ik wilde spelen.
“Nee 4711. Zo een eau de cologne die door groot- op grootmoeder gebruikt wordt. Alles wat je aan die tafel vreet, smaakt ernaar en zij maar roepen dat ze juist zoveel gebruikt omdat het zo stinkt overal in het tehuis. Snapt u hem nog!”
“Nee.”
“En dan Ouwe Bertus, een dragonder van negentig jaar. Hij weegt honderddertig kilo en laat een scheet na iedere witte boterham die hij gegeten heeft. Als ik er wat van zeg, zegt hij steevast dat'ie dat heeft van witbrood eten, snap jij hem nog? Ik niet meer. Vreet dan geen witbrood, zou ik zeggen. Maar hij heeft alles in zich dat zo een  tafelsessie ‘met zijn allen eten’ grondig kan vergallen. Zijn moppen meneer, te schuin voor woorden. Al die tandenloze monden wagenwijd open, al die dubbellaagse Tena lady’s die direct vollopen en die voorlopig nog even vol zullen blijven. Nee meneer, het is geen pretje!”
“Ik zou hem een bruin stokbroodje geven met pindakaas. Na de eerste hap zit alles vast in zijn mond.” Hij proestte het uit, voor het eerst.
“En dan bruine Karel.”
“Sorry dat ik onderbreek maar met zijn hoevelen zaten jullie aan de tafel?”
“Met zijn achten.”
“Ik heb maar anderhalf uur pauze.”
“Ok, ik vind het al fijn dat u even wilt luisteren. Dank u." Ik knikte vriendelijk. "Bruine Karel heeft ook iets met zijn maag. Hij boert na iedere krentenbol, en hij neemt ze allemaal. Vier stuks legt hij op zijn bord. Niemand heeft nog krentenbrood. Ik vroeg hem eens waarom? Hij zegt dan doodleuk dat ze het in Suriname niet hadden. Ik zeg hem dan, hij is namelijk de jongste maar zo dement als een deur, dat hij in Nederland geboren is. Dat hij nooit arm geweest is omdat hij zijn leven lang een Nederlandse uitkering had, net als zijn vrouw, met wie hij niet getrouwd was maar wel samenwoonde. Ze hadden twee kleine huurwoninkjes, snapt u wel?”
“Is dat nog belangrijk?”
“Wat?”
“Dat ik het nog snap?”
“Nee niet echt, u zit hier nu toch, hoe lang heeft u pauze?”
“Kijk meneer, we moeten bezuinigen, hè. Wat denkt u dat het kost iedere maaltijd naar de kamers te brengen? CDA-Kamerlid Schermers heeft het goed gezien.”
“Is dat de lul die deze onzin bekokstoofd heeft?”
“Ja, ik lees kranten meneer, en het is het proberen waard, toch? Maar ik moet gaan meneer, ik ken uw naam niet eens.”
“Maakt niet uit. Mij noemen ze Ouwe Bertus." Ik slikte, gaf hem een hand en hoopte beter af te zijn op die leeftijd.