FOK!toen: Autoloze zondag
Voor de FOK!toen van vandaag keren we veertig jaar terug in de tijd. Het was namelijk op zondag 4 november 1973 dat er voor het eerst in de zeventiger jaren een autoloze zondag werd ingevoerd. Een autovrije dag was een fenomeen dat al aan het einde van de dertiger jaren was ingevoerd en dat er voor moest zorgen dat het brandstofverbruik in ons land tot een minimum werd beperkt.
De eerste autoloze zondag
De allereerste keer dat er een autoloze zondag werd ingevoerd was op 1 oktober 1939. Het verbod op gebruik maken van gemotoriseerd vervoer had te maken met de opkomende Tweede Wereldoorlog. Alhoewel Nederland daar nog geen deel van uitmaakte was de Nederlandse regering bang dat er schaarste van brandstoffen zou komen en laste daarom een autovrije dag in. In Frankrijk en Duitsland was tenslotte ook al sprake van benzinetekort.
Uit Het Vaderland van 2 oktober 1939
Tijdens de controles deed de politie een verrassende constatering; nog niet eerder waren er zoveel mensen aangehouden die aangaven arts te zijn. Hulpdiensten kregen namelijk uitstel van het rijverbod. Ook dachten veel militairen dat er voor hun een uitzondering werd gemaakt. Ze kwamen van een koude kermis thuis. Pas nadat bleek dat er genoeg benzine geleverd kon worden en de Nederlandse regering de peut op de bon had gegooid, werd met ingang van 19 november 1939 het rijverbod weer opgeheven.
Uit De Telegraaf van 2 oktober 1939
Ook in 1946 was brandstof weer schaars te verkrijgen in Nederland en mochten er op zondag geen plezierritjes worden gemaakt met gemotoriseerde voertuigen. Had je geen vergunning om te rijden dan mocht je de auto aan de kant van de weg parkeren en verder gaan lopen. Polygoon maakte er het onderstaande nieuwsbericht over.
De Suezcrisis van 1956
In 1956 was er een conflict over het bezit en de toegang van het Suezkanaal wat zou leiden tot een oorlog tussen Israël, die daarbij werden gesteund door het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, en Egypte. Vanwege de Arabisch-Israëlische oorlog van 1956 werd het Suezkanaal afgesloten en zodoende kon er zo goed als geen olie aan het westen worden geleverd. De Nederlandse regering besloot dat er vanaf 25 november 1956 tot en met 20 januari 1957 niet op zondagen gebruik mocht worden gemaakt van een auto of motorfiets.
Uit De Telegraaf van 26 november 1956
Op 24 november was de toenmalige minister van Economische Zaken, prof. Jelle Zijlstra in het televisiejournaal verschenen met een oproep aan alle automobilisten om zich strikt aan de bepalingen te houden. "Verdraag het sportief. Help allen mee deze operatie te doen slagen zonder de rompslomp van benzinebonnen". Nederland hield zich keurig aan die bepalingen op de eerste zondag. In Rotterdam belden mensen, die al in het bezit van een vergunning waren, eerst naar de politie om te vragen of het toegestaan was om te gaan rijden. Alleen mensen met een speciale ontheffing mochten op deze dagen namelijk gebruik maken van de auto, zoals politie, brandweer, ambulances, artsen en veeartsen. Die zondag was vanaf 5 uur in de ochtend een enorme politiemacht tot middernacht op de been om te speuren naar ontduikers van het rijverbod. Het tijdstip van 5 uur was gekozen zodat stappers gelegenheid kregen om thuis te komen. Hierdoor bleef de schade voor de horeca ook beperkt.
De braafheid van de automobilisten veranderde al snel. Op de derde autoloze zondag had de politie haar handen vol aan mensen die met de meest wonderlijke smoezen op de proppen kwamen. Zo werd er in Rijswijk een auto aangehouden die zogenaamd op gas zou rijden. Al gauw bleek dat er geen slang tussen de aanwezige gasfles en de motor zat. De benzinetank functioneerde daartegen uitstekend. Een in Amsterdam aangehouden dierenhandelaar beweerde dat hij een aap had afgeleverd bij Schiphol. De man bleek een vergunning te hebben om dieren te vervoeren maar bij navraag bleek er op Schiphol niks bekend te zijn over een aap. Ontelbaar waren de excuses van mensen die zeiden dat ze voor vijf uur op pad hadden willen gaan maar zich hadden verslapen.
Uit De Leeuwarder Courant van 26 november 1956
Naarmate de autoloze zondagen aanhielden raakte het volk er steeds meer aan gewend. Toen in december ook een verbod op het rijden op dieselolie en LPG volgde, scheen niemand daar van onder de indruk te zijn. De controle op de wegen verslapte ook al snel. Zo werd er bij de grote steden zoals Rotterdam helemaal niet meer gecontroleerd. De enigen op wie het rijverbod als een loden last drukte, waren de horeca-ondernemers en de benzinepomphouders. Op zondag waren alle cafés en restaurants langs de wegen gesloten en ook voor pomphouders hadden hun zaak gesloten vanwege de afwezigheid van klandizie. De enkele pomphouder die wel open was kon per keer ook niet meer dan vijf liter brandstof verkopen.
Het was sowieso een tijd van grote internationale spanningen. Datzelfde jaar was de Sovjet-Unie Hongarije binnengevallen en men was bang dat de vijandelijkheden tussen de NAVO en de Sovjet-Unie alleen maar zouden verergeren.
De olieboycot van 1973
De prijzen van ruwe olie waren al het hele jaar 1973 gestegen. De ellende begon echter pas echt toen Israël op 6 oktober 1973 door Egypte, Syrië, Algerije, Irak, Koeweit, Libië, Marokko, Saoedi-Arabië, Soedan en Tunesië werd aangevallen. Het was het begin van de Jom Kipoeroorlog. De Verenigde Staten en veel andere westerse landen, waaronder ook Nederland, steunden Israël onvoorwaardelijk. De Arabische landen draaiden als reactie de oliekraan dicht voor zowel de Verenigde Staten als Nederland. Nu had de Verenigde Staten haar eigen oliewinning als back-up maar in Nederland zaten we behoorlijk met de gebakken peren.
Uit De Leeuwarder Courant van 31 oktober 1973
West-Europa was in die tijd voor 45 procent afhankelijk van Arabische olie. Sommige landen, zoals Groot Brittannië en Frankrijk, werden van het embargo uitgesloten, omdat zij in een vroeg stadium er bij Israël op hadden aangedrongen zich terug te trekken uit de bezette gebieden. Nederland werd ervan beschuldigd dat vrijwilligers werden gerekruteerd voor de strijd en zou ook hebben toegestaan dat er oorlogsmaterieel naar Israël werd vervoerd. Bovendien zou de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Max van der Stoel zich vrij consequent pro-Israëlisch en anti-Arabisch hebben opgesteld.
Uit Het Vrije Volk van 27 oktober 1973
Op 26 oktober deelde premier Den Uyl mee dat op grond van de bestaande olievoorraden en de taxaties van de invoermogelijkheden geen distributie nodig werd geoordeeld, ook al waren de maatregelen daarvoor tot in details gereed. Een dag later werd echter duidelijk dat de olietoevoer al op korte termijn sterk zou teruglopen en zodoende was de regering wel gedwongen tot een aantal maatregelen die het olieverbruik zouden beperken. Op 30 oktober kondigde de regering een zondagsrijverbod aan. Minister van Economische Zaken Ruud Lubbers had ook nog wel suggesties voor het volk voor minder energieverbruik. Zo zouden mensen minder hard kunnen rijden, meer gaan fietsen of carpoolen. In huis kon je daarnaast nog bezuinigen door de gordijnen dicht te doen, een dikke trui dragen en niet onnodig kamers te verwarmen die niet in gebruik waren.
Uit De Telegraaf van 31 oktober 1973
Zondag 4 november 1973 zou de eerste autoloze dag worden. Het openbaar vervoer mocht natuurlijk blijven rijden en ook invaliden, gezondheidszorg, taxi's, bussen voor sportwedstrijden werden vrijgesteld van het verbod. Later zou blijken dat vooral veel invalide kerkgangers een ontheffing hadden aangevraagd. In totaal werden 120 duizend aanvragen voor ontheffing ingediend waarvan er 16 duizend werden toegekend. Zwartrijders werden meteen bestraft. Zo kreeg een man uit Den Bosch de dubieuze eer om als eerste een boete van 500 gulden te ontvangen voor het illegaal gebruikmaken van een gemotoriseerd voertuig zonder rijontheffing. In Maastricht ging een rechter zelfs nog een stapje verder en werden alle vonnissen met naam en toenaam in de krant gepubliceerd.
Uit De Waarheid van 5 november 1973
Op 1 december vorderde premier Den Uyl zendtijd op alle radio en tv-zenders en kondigde voor januari distributie van benzine aan. Zo ver zou het gelukkig niet komen. Nadat de BOVAG een ledenvergadering had gehouden was men tot het besluit gekomen dat er meteen een einde moest komen aan de rantsoenering. Veel mensen uit het grensgebied gingen gewoon naar Duitsland of België om daar onbekommerd hun brandstof te tanken en dit veroorzaakte veel ergernis bij de Nederlandse pomphouders die hierdoor inkomsten misliepen. Vanaf 7 januari 1974 mochten pomphouders weer benzine leveren zonder daar benzinebonnen voor te ontvangen.
Uit De Leeuwarder Courant van 7 januari 1974
Eind 1974 zouden de precieze cijfers rond de crisis bekend worden gemaakt. In 1972 kostte ruwe olie 3 dollar per vat. Eind 1974 kostte datzelfde vat al 12 dollar. Tijdens de crisis brachten de Arabische landen tijdens het olie-embargo de dagelijks productie terug van vijf miljoen vaten tot een miljoen. De olievoorraad in Nederland tijdens de boycotperiode was nooit lager geweest dan in maart 1973 toen er nog niks aan de hand was. De boycot door de Arabische landen tegen Nederland zou nog tot 10 juli 1974 duren. Daar merkte de Nederlandse automobilist toen al een maandenlang niets meer van.