Ramadan?

Column door O.Akyol

Buiten klinkt het schelle stemgeluid van een Marokkaanse jongen uit de buurt, zijn naam is Rasheed. Hij dolt een beetje met zijn vriend, zoals dat zo mooi heet – met elkaar dollen. Mijn moeder en ik zitten vrij statig op de bank en kijken naar de Turkse televisie. Het nieuws kent maar een onderwerp: het begin van de Ramadan. Werkelijk alles in de nieuwsuitzending gaat over de vastenmaand. Nu is er een item over de iftar, de maaltijd waarmee je een dag vasten beëindigt. De verslaggever op locatie wil net iets vreselijks ontboezemen, zij het niet dat mijn concentratie wordt verstoord door de doffe klank van een witte bal op de voorruit. Rasheed, die vorige week zestien is geworden, verschijnt met zijn pokdalige facie voor het grote raam en roept nederig: ‘Sorry.’


Mijn moeder maakt een afkeurend gebaar en reageert er verder niet op, al kun je zien dat ze in gedachten aan de ramen denkt. Maar het nieuws op de televisie is te markant voor haar, het is spectaculair, triest en tegelijk amusant. De verslaggever is op bezoek bij een voedselkraam in Istanboel en heeft gehoord dat er louche praktijken worden uitgehaald. Niet door de uitbaters, die zijn lid van een politieke partij en delen iftarmaaltijden uit, maar door bezoekers; mensen die zeggen aanspraak te maken op zo’n gratis maaltijd. In de meterslange rij voor de voedselkraam zouden zich lieden begeven die rijk zijn (dus in staat om zelf eten te kopen) en gematigde moslims die helemaal niet vasten! Daarbij, meldt de verslaggever, moet je het geluk hebben niet openlijk je politieke voorkeur te hebben verkondigd, want anders zou je, bij sympathie voor de verkeerde politieke kleur, niet eens in aanmerking komen voor een maaltijd.

Daar ging de schoen wringen bij mij. Niet zozeer het idee dat mensen van de verkeerde kleur worden geweigerd aan de poort werkt bevreemdend – dat is de bonton in heel Turkije -, doch veel eerder dat arme mensen meedoen aan de vastenmaand terwijl ze lijden aan een chronisch lege buik. De ramadan bestaat onder andere om te voelen hoe het is om ‘hongerig te zijn’, schijnt. Maar dat arme annex hongerige mensen gaan vasten, wil er bij mij niet in. Juist als ik mijn moeder lachend aankijk, verschijnt de witte bal voor een tweede keer op het raam. Dit keer iets minder hard. Ik sta op om te kijken wat er gaande is, en tref buiten een kalme Rasheed aan. Zijn vriend heeft hem kennelijk verlaten, want hij zit eenzelvig en gehurkt tegen de waterpijp aan.

‘Rasheed, pas je een beetje op met de ramen?’ Hij kijkt verongelijkt om zich heen en maakt een aantal handgebaren. ‘Laat me raden? Je vriend schoot die laatste bal tegen het raam en liep toen angstig weg?’ Maar Rasheed, die doorgaans een kletsmeier is, humoristisch, vrijwel altijd gespeend van een slecht humeur, zwijgt in alle toonaarden. Ik kniel voorover en bestudeer hem goed. Zijn gezicht ziet bleek en zijn adem stinkt. ‘Wat is het probleem, sahbi?’ Hij kijkt me schouderschokkend aan. ‘Dat vasten, man. Ik hou het helemaal niet vol, en ik héb vandaag al stiekem twee pakjes fruittella naar binnengewerkt.’ Rasheeds opmerking tovert een glimlach op mijn gezicht.

‘Waarom vast je dan?’ vraag ik. Hij kijkt een beetje ongemakkelijk om zich heen, maakt een bal van allebei zijn vuisten en lift op. Ik volg. ‘Je weet zelf, toch?’ antwoordt hij. ‘Iedereen vast, dat moet van ons geloof.’ Ik kijk hem weer meesmuilend aan. ’Maar ik vast niet, Rasheed. Ben ik nu een slecht mens?’ Hij negeert de vraag. Op dat moment roept mijn moeder dat ik snel moet komen kijken naar iets dat gaande is op de televisie. Ik trek Rasheed mee aan zijn arm en bereik met hem de woonkamer. Op de Turkse zender zijn we live getuige van de ontmaskering van iemand, die volgens omstanders nog nooit van zijn leven heeft gevast. Op de vraag van de verslaggever waarom hij dan aanspraak denkt te maken op een maaltijd, antwoordt hij met het meelijwekkende antwoord: ‘Ik heb gewoon honger.’

Ik vertaal de teksten voor Rasheed en hij kijkt met grote ogen naar de ontwikkelingen en schudt ontwapenend zijn hoofd. Mijn moeder ligt in een deuk. ‘Jullie Turken zijn allemaal zo,’ zegt hij. Als we weer naar buiten gaan, maakt Rasheed een terneergeslagen indruk. ‘Kijk Rasheed’, onderwijs ik, ‘een man in Turkije die stiekem gaat profiteren van de gratis maaltijden, of een huis-, tuin- en keukenmocro die heimelijk fruittella gaat eten… Wie is er erger? Uiteindelijk is het de bedoeling dat je voor je zelf vast, niet waar? Jij gaat toch niet dadelijk, na de Ramadan, als een vrome moslim door het leven, evenmin deed je dat voor de Ramadan? Die hele ascese is een farce. Dat begrijp je toch ook wel?’ Hij knikt ja. Ascese begrijpt hij niet, maar als ik het ophelder, snapt hij de betekenis van dat woord ook.

Hij kijkt vol gewetensnood uit zijn ogen, alsof hij ruiterlijk heeft toegegeven dat hij instemt met de leer van het kwaad. Het is alsof ik de duivel ben, met wie hij zojuist een pact heeft gesloten. ‘Hoe lang is het nog tot de iftar?’ vraag ik. Rasheed kijkt op zijn mobiele telefoon en slaakt een diepe zucht uit onbehagen. ‘Nog twee uur, man.’ Ik krab me even op mijn kruin. ‘Nu, dat vasten van jou is toch niets meer waard, met die fruittella’s en zo. Mijn moeder heeft een erg lekkere kipschotel gemaakt. Wil je ook wat?’ Hij denkt opvallend kort na, eer hij instemt. We zitten beiden met ons bord op schoot en volgen het nieuws inzake de Ramadan. Ik wil net wegzappen, opdat hij zich niet ongemakkelijk zal voelen, maar hij protesteert. ‘Nee, niet wegzappen, man,’ dringt Rasheed aan. ‘Dit nieuws over de Ramadan is interessant.’