Tram 28
Hoeveel grote schrijvers hebben in de afgelopen eeuwen verslag gedaan van hun rit met de beroemde tram 28 in Lissabon? Ik zou het niet weten, maar volgens de reisgidsen zijn het er nogal wat. In die traditie kan ik natuurlijk niet achterblijven.
Op de lijn wordt nog altijd gereden met nostalgische modellen, die dateren van voor de Eerste Wereldoorlog. Het zijn kleine karretjes met een knalgele metalen carrosserie. Het interieur is van donker gelakt hout. De chauffeur moet sturen en schakelen met twee draaihendels. Als we instappen moet ik even denken aan een verhaal van Suske en Wiske dat 'Wattman' heet. Precies zo'n rijtuig is het. Alleen is dit geen stripverhaal, maar pure werkelijkheid.
De route begint helemaal in Campo de Ourique en gaat uiteindelijk tot de oude wijken Alfama en Graçia om te eindigen bij het Praça Martim Moniz, iets ten noordoosten van het oude centrum. Ons hotel bevindt zich vlakbij het eindpunt. Als je de hele route volgt, ben je tussen de zestig en negentig minuten bezig. Het is allemaal afhankelijk van de verkeersdrukte van het moment. Nu is het augustus, de tijd dat veel stadsbewoners zelf op vakantie zijn. "Twee maanden per jaar is het rustig in het verkeer," vertelde de taxichauffeur die ons van het vliegveld naar ons hotel bracht. "De overige tien maanden is het levensgevaarlijk op straat." De antieke eléctrico komt om de vijf minuten voorbij.
We beginnen onze rit op ruim éénderde van de gehele route. We hebben zojuist de Jardim da Estrela bezocht. Het is een oase van rust in een drukke hoofdstad. Als je het park betreedt, word je verwelkomd door palmbomen en gigantische cactussen. Je waant je echt in een andere wereld. Midden in het park staat een smeedijzeren muziektent. Het paviljoen, dat inmiddels helemaal groen is uitgeslagen, ligt naast een speelweide. Lokale kinderen ravotten op de gammele speeltoestellen. Overal in het park staan beelden. In de vijver spartelen watervogels.
Tegenover het park ligt de enorme Basilica da Estrela. Deze basiliek is in 1779 gebouwd in opdracht van Maria I uit blijdschap dat ze een troonopvolger had geworpen. Als we naar binnen willen, ontdekken we de lijkwagen voor de voordeur.
"Niet naar binnen, hoor!" roept vrouwlief in perfect Nederlands.
"Ach wat, ik kijk alleen maar," is mijn antwoord en ik glip naar binnen. Gelukkig blijkt de begrafenis in een kapel aan de zijkant van de basiliek plaats te vinden en is de hoofdkerk toegankelijk voor publiek. Snel kijk ik rond. In het ruime interieur ontdek ik grijs, roze en geel marmer. Toch is alles licht. De gigantische koepel is indrukwekkend. De tombe van Maria I is helemaal in empirestijl. Veel tijd om wat foto's te maken gun ik mijzelf niet. Ik ren weer terug naar mijn gezin. De tocht gaat verder.
Samen met ons stappen nog verschillende andere mensen op. Het lijkt erop dat vooral toeristen gebruik maken van tram 28. Het voertuig vervolgt rammelend zijn weg en we passeren het immense Palácio de São Bento. Het grote, witte neoclassicistische gebouw begon aan het einde van de zestiende eeuw als benedictijnenklooster. Na afschaffing van de religieuze orden in 1834 werd het gebruikt als zetel van het Portugese parlement. Ik krijg niet echt de gelegenheid om de façade en trappen vanuit de tram goed te bekijken. Mijn aandacht wordt gegrepen door iets anders.
"Hee, afblijven!" hoor ik mijn vrouwlief plots roepen. Als ik kijk, zie ik dat ze haar hand op haar tas houdt. "Die vent wou mijn tas openmaken!"
Overal in de stad hangen bordjes die ons waarschuwen tegen 'pickpockets!', zakkenrollers.
"Ze komen gewoon met z'n drieën de tram binnen en doen zich voor als toeristen. Maar ondertussen!" maakt vrouwlief zich kwaad. "Denk maar aan je fototoestel!"
Ik leg mijn hand op het buideltje dat voor mijn onderbuik hangt. Gelukkig, alles zit er nog in.
Nu klimt de tram door een smalle straat omhoog naar de oude wijk Chiado. Een felle brand legde in 1988 een groot deel van deze buurt in de as. De brandweer kon er vanwege de smalle straatjes heel moeilijk bij. Inmiddels is er weinig tot niets meer te zien van de ramp.
We stappen uit op het Praça Luis de Camões, wandelen een stukje van de Rua Garett in en betreden zo de Chiado. Een kopje koffie gaat er altijd in. We vinden een plekje op het terras van het café A Brasilia en bestellen "uma bica". Tevreden slurpen we de sterke prut. Het café A Brasilia staat bekend als een ontmoetingsplaats van schrijvers en intellectuelen. Ik kijk om me heen, maar herken er niet één. Dan zien we Fernando Pessoa, de beroemdste Portugese auteur uit de twintigste eeuw. Hij zit nog altijd aan zijn stamtafeltje. Het is hem niet echt, want hij is al sinds 1935 dood, maar een bronzen beeld doet de herinnering voortleven.
Via de Rua de Como wandelen we naar het Rossio-plein, het hart van de lager gelegen wijk Baixa. In mijn reisgids lees ik over café Nicola, waar ook allerlei schrijvers zich verzamelden. Ik heb er een cerveja besteld en niet veel later krijg ik een groot glas Sagres-bier voor mijn neus. Terwijl de koude drank door onze kelen glijdt, kijk ik eens om mij heen. "Mooie beloftes," mompel ik. "Ik zie nergens een groot schrijver zitten. Maar dat kan ook komen omdat ik niet thuis ben in de Portugese literatuur."
We lopen door de Rua Augusta terug naar het tramspoor. In een zijstraat zien we de beroemde Elevador de Santa Justa. De stalen lift die rond 1900 werd gebouwd brengt je 32 meter hoger, naar een geweldig uitzicht over de stad. Een metalen brug leidt je verder naar de wereldberoemde Igreja de Como. Tijdens de zware aardbeving die in 1755 grote delen van de stad verwoestte, stortte het dak van deze kerk in, juist op het moment dat er een dienst aan de gang was. Ter nagedachtenis aan de ramp is de kerk nooit herbouwd en nu is het een van de grootste bezienswaardigheden van Lissabon. Gisteren hebben we er een bezoek gebracht en ik was onder de indruk van de serene rust die er in de ruïne heerst. Dat is op zich bijzonder, want de resten staan middenin een druk deel van de stad.
Als we doorlopen door de Rua Augusta, is het maar een klein eindje naar het Praça de Comércio. Dit enorme plein kijkt uit over de Taag. Vroeger lag hier het koninklijk paleis en kwamen de ontdekkingsreizigers op deze plek terug van hun queeste. De ontvangst moet overweldigend zijn geweest. Na de aardbeving werd het plein iets anders ingericht. Een triomfboog is de toegang tot de Rua Augusta, de belangrijkste winkelstraat van Lissabon. Wat ook opvalt, is de geometrische vormgeving van de aangelegde straten in dit deel van de Baixa: acht parallelle hoofdwegen van het ene plein naar het andere, onderbroken door acht paralelle dwarsstraten. Bij de wederopbouw in 1755 koos de markies De Pombal voor een modernere indeling, die contrasteert met de overige straatjes in de stad.
Wij zijn ondertussen weer op een voorbijkomende eléctrico gesprongen en rijden nu langs de Sé. De kolossale kathedraal dateert van 1150 en is bij verschillende aardbevingen in de veertiende en achttiende eeuw zwaar beschadigd. Steeds weer is hij gerestaureerd in een mengeling van architectonische stijlen. De voorgevel en de twee klokkentorens vormen een indrukwekkend aangezicht aan de voorzijde. Binnen vallen vooral het prachtige roosvenster, de kloostergang en de schatkamer op.
Dan kronkelt de tram zich omhoog en omlaag door de smalle straatjes van de oude wijk Alfama.
De tram stopt. De chauffeur stapt uit. Aan de overkant van de straat staat een oude man met een stok op het stoepje. De bestuurder loopt naar hem toe en neemt hem bij de arm. Samen steken ze de straat weer over. Dan helpt hij de bejaarde de tram in. Het is erg druk en niemand wenst op te staan. Een andere oude man die staat begint tegen een jonge man te praten. De jongeman begint te schreeuwen en wijst op zijn ogen. Ik vermoed dat hij slechtziend is en uit wil leggen dat hij óók gehandicapt is en dus recht heeft op een zitplaats. Het wordt een hele ruzie. De jongeman heeft een donkerbruine huid, dus wie weet wordt er wel iets geschreeuwd als: "Sta op, luie neger!" Voor hetzelfde geld discussiëren ze luidkeels over de koers van de Portugese euro, weet ik veel. Ondertussen heeft de oude man die zo slecht ter been is al een ander plaatsje aangeboden gekregen. Steunend en kreunend zet het trammetje zich weer in beweging.
Niet veel later komen we bij de Igreja de Santa Luzia. Hier stappen veel mensen uit. Wij ook. Op de zijkant van het kleine kerkje is in mozaïektegels het oude Praça de Comércio van vóór de aardbeving afgebeeld. Maar al onze aandacht wordt getrokken door het uitzicht. Dit punt heet ook wel Miradour de Santa Luzia en de blik op de oude wijk Alfama is fenomenaal, zeker met de late middagzon die op de huisjes schijnt. Bijzonder nauwe steegjes scheiden de huisjes van elkaar.
We dalen de steile straatjes af, op zoek naar een plek om iets te gaan eten. Overal hangt was te drogen en bij veel ramen hangt een vogelkooitje buiten. De woningen moeten ooit eens wit zijn geweest; nu bladdert het pleisterwerk grijs van de geveltjes. Ineens staan we voor een steegje dat uitkomt bij een plaatsje en daar bevindt zich restaurant Lautasca. We trakteren onszelf op zwaardvis en nog meer Sagres.
De klim terug naar de Miradour is minder prettig.
Toch komen we er heelhuids aan en we lopen nog wat verder steil omhoog. Na nog geen driehonderd meter komen we bij het Castello de São Jorge. Het fort is gebouwd na de herovering van Lissabon op de moren in 1147. Het ligt op de top van wat bijna de hoogste heuvel in de omtrek is. Ook van dit bouwwerk bleef na de grote aardbeving niet veel over en het bleef grotendeels een ruïne tot 1938. De muren werden hersteld in middeleeuws aandoende stijl en men legde tuinen aan. Het kasteel is hierdoor niet authentiek meer, maar nog altijd ontzagwekkend.
Bibberend waggel ik langs de kantelen.
"Gaat het, schat?" vraagt vrouwlief. "Beetje hoog, hè?"
"Er loopt iets heel dun door mijn broekspijpen," piep ik.
Als we weer bij de tramhalte zijn, is het langzaam donker geworden.
Terug in de tram weet ik een zitplaats te bemachtigen: links achterin. Met mijn rug zit ik in het hoekje. Als de tram een scherpe bocht maakt, voel ik hoe het voertuig kraakt in zijn voegen. Het lijkt wel of de zij- en de achterwand onafhankelijk van elkaar bewegen. En de tram maakt hier héél veel bochtjes. De wijk Alfama is berucht om zijn smalle en kronkelige straatjes.
Weer moeten we stoppen. Iemand heeft een auto neergezet op de tramrails. De klep van de bestelwagen staat open. Geduldig wacht iedereen tot de eigenaar terugkomt en de auto op z'n dooie gemakkie iets verderop neerzet, daar waar de tram er wél langs kan.
We komen aan op het Praça de Graçia. Een zoveelste halte. Piepend en kreunend komt het trammetje tot stilstand. De chauffeur opent de deuren, staat op van zijn stoel en roept naar achteren: "Finish!"
Wat krijgen we nu? We moeten nog verder naar het hotel, maar deze tram schijnt ermee op te houden. Iedereen stapt uit. Wij ook.
De trambestuurder staat bij een lantaarnpaal een shagje te draaien. Ik loop naar hem toe en vraag hem in mijn beste Engels: "Komt er nog een tram? Wij moeten nog verder."
Hij wijst iets van: "Misschien. Met een beetje geluk wel."
En nu? Vrouwlief is er niet gerust op. "Het is hier een donkere boel en er lopen allerlei ongure types rond."
Tien minuten later komt er een andere tram met nummer 28 erop. Deze gaat wél verder. We stappen in en vervolgen de weg. Opnieuw veel slingerstraatjes. Door het duister weten we niet goed waar we zitten.
"Als we maar niet op dat plein Martim Moniz komen, want dat zag er helemáál als een achterbuurt uit," fluistert vrouwlief.
"Nee joh," zeg ik, "we moeten er ruim voor het plein uit." En inderdaad, ineens herken ik de plek waar we vanochtend zijn opgestapt. "Hier is het!"
Op de kruising met de Rua Andrade zien we verschillende groepjes politieagenten rondlopen. In een zijstraat iets verderop staan allerlei mensen midden op straat met elkaar te praten.
"Lekker buurtje," zegt vrouwlief.
"De taxichauffeur had het over verschillende bevolkingsgroepen in deze wijk," vertel ik. "Hij zei het niet met zoveel woorden, maar ik begreep dat er 's avonds politie surveilleert omdat men bang is voor een botsing tussen de groepen."
In de buurtwinkel koop ik grote blikken koude Sagres, waaraan we ons tegoed doen in de hotelkamer. De reis met de legendarische tram 28 zit erop.
Een dag later zitten we opnieuw op het Rossio-plein bij café 'Nicola' met een cerveja voor mijn neus. Wéér kijk ik volop om mij heen.
"Het is hetzelfde als gisteren, hoor," zeg ik tegen mijn gezin. "In geen velden of wegen een groot schrijver te zien." Een beetje teleurgesteld en pissig tegelijk kijk ik in het glunderende gezicht van mijn vrouwlief. Zij heeft er kennelijk wél een gezien.
Plotseling begrijp ik haar. "Shit, ik zou mezelf haast vergeten!"
Apeldoorn, september 2008