Een stekelige kwestie
Hier uw fijne dierendag-column!
Papa ging de voortuin anders inrichten. Mama had er heel lang over gezeurd. In de voortuin lag een flinke lap gras, die overliep naar de buren op de hoek. Bij ons stond aan het eind van het tuinpad, vlakbij het stenen muurtje en de stoep, een berkenboompje. Tenminste, het was een boompje toen ik een klein jongetje was. Inmiddels was hij al bijna net zo hoog als het huis. De boom moest eruit. Papa zaagde hem om; de stronk stond nog jaren in de tuin. Het gras verdween. In plaats daarvan liet papa grote grindtegels komen waarmee hij een zitkuil maakte. Eromheen lag nog een klein perkje waar wat eenvoudige plantjes in stonden. Het gezin eiste nogal wat op van papa; een onderhoudsarme tuin was kennelijk nodig.
Niet dat we ooit gebruik hebben gemaakt van die zitkuil. Hoe ze op het idee zijn gekomen, is me nog altijd een raadsel. Modieus zijn mijn ouders nooit geweest en een zitkuil is wel érg jaren zeventig.
De enigen die veel met de zitkuil te maken kregen, waren onverwachte gasten.
“Hee Bas,” riep mijn broer Maarten op een ochtend. Hij kwam enthousiast mijn slaapkamer ingelopen. “Moet je eens kijken wat er in de zitkuil zit!”
Snel holden we naar beneden en deden we de voordeur open.
In de stenen kuil lag een donker bolletje. Met stekels.
“Wat is dat?” vroeg ik mijn grote broer.
“Een egel,” zei hij.
“Hoe komt die nou hier? Het bos is honderden meters verderop.”
Hij wist het ook niet.
We mochten van mama een schoteltje melk neerzetten. Voorzichtig bleven we op een afstandje wachten tot het stekelige bolletje zich zou ontvouwen tot een egel. Het duurde uren. Maar ons geduld werd beloond. Nieuwsgierig dribbelde het diertje de stenen bak door. Soms probeerde hij tegen een tegel op te klimmen. Tevergeefs.
Maarten haalde de grote werkhandschoenen van papa uit de schuur. Hij trok ze aan en wilde de egel in een kartonnen doos tillen. Onmiddellijk had het beestje zich weer opgerold tot een prikkelig balletje. Maarten kon hem niet optillen; de stekels staken gewoon door de handschoen heen. Toen legde hij de kartonnen doos naast het bolletje met de open kant naar de egel toe. Met korte bewegingen rolde hij de prikbal de doos in. Toen zette hij de doos weer rechtop. De egel zat erin.
“Wat doen we er nu mee?” vroeg ik.
“We moeten hem weer terugbrengen naar zijn vaste woonplaats,” antwoordde Maarten.
“Helemaal naar het bos?”
Maarten knikte.
We pakten de fiets, zetten de doos achterop en reden naar het Orderbos. Toen we een paar honderd meter het bos in waren gereden, stapten we af. We zetten de doos aan de kant van het pad en legden hem op de zijkant. De egel wilde zich nog niet ontrollen.
Maarten hield de doos schuin en het bolletje rolde op de bladeren. We wachtten een paar minuten op afstand en toen begon de egel te bewegen. Ineens was hij onder de struikjes verdwenen.
Dit voorval stond niet op zichzelf.
Het gebeurde met grote regelmaat dat we ’s morgens opstonden en bij de eerste blik uit het slaapkamerraam eenzelfde donker bolletje in de zitkuil zagen liggen. Snel gingen we kijken. Jawel hoor, het was er weer één. En iedere keer kwamen de werkhandschoenen van papa tevoorschijn, en brachten we het egeltje terug naar de plek waar hij vandaan kwam. Althans, de plek waar we dáchten dat hij vandaan kwam.
Pas jaren later realiseerden we ons wat we hadden gedaan.
In een dierenencyclopedie las ik dat egels niet alleen in het bos leven, maar ook in boom- en struikrijke tuinen. Die had je veel bij ons in de buurt. Wij brachten de diertjes naar het bos, en rukten ze dus zo uit hun ‘natuurlijke’ leefgebied. Wie weet hoeveel egelfamilies wij hebben verscheurd. Of hoeveel jonge egels we bij hun moeder hebben weggerukt, terwijl die nog niet zelfstandig genoeg waren om voor zichzelf te zorgen.
Soms slaap ik slecht.
Apeldoorn, oktober 2007