2. Den taalgrens genaderd

Erik (getikte_rik)

"Ik ben een slechte schipper ende kapitein", schreef Hein Pietersz in zijn scheepsjournaal. Hij zat aan tafel in de schippershut van 'd'Enter ende Lete'. "En ik ben een nog slechtere scheepsjournalist ende schrijver", vervolgde hij; "Maar dat denk ik alleen maar", Hein doopte zijn ganzeveer in het inktpotje en schreef verder: "..Ende dat schrijf ik aldus niet op!"

Het was half juni 1621. Maar liefst twee maanden had Heins schip 'd'Enter ende Lete' erover gedaan om vanuit Amsterdam Texel te bereiken. Nieu-Flevolandt, het geheimzinnige schateiland in de Oost lag nog ver voor de boeg. (zie ook deel 1)
Samen met slechts twaalf varensgezellen was hij op de achtste april 1621 vertrokken vanaf de Amsterdamse Peperwerf. Eén van hen, tweede stuurman Sybrant de Bock, was al binnen een week van boord gedonderd. Hij lag op de bodem van de Zuiderzee. Een ander, eerste stuurman en dominee J.A. Endenee was niet veel later die reis door Hein Pietersz persoonlijk aan de mast vastgenageld, met twee dolken. Hein verdacht hem van van alles en nog wat, maar liet de geheimzinnige, sombere gestalte al gauw weer vrij. Hein wist dat hij Endenee nodig had om in de Oost te komen. Endenee was een naar sujet, maar de voormalige kapitein van 'Den Verloren Veronica, heerser van de middengolf' was te belangrijk om voortijdig zijn voeten te moeten laten spoelen.

Net als alle andere schelmen aan boord had de Leidse dominee en stuurman zoveel op zijn kerfstok gekerfd dat er van die stok amper iets over was gebleven. In het geval van Endenee: die had nog een fikse boete openstaan bij de Amsterdamse Schout bij Nacht ende Ontij. Een schip van hem had ooit een kielklem gekregen, en was daarna weggesleept, maar voor de kosten was J.A. Endenee nooit opgedraaid. De boete stamde nog uit de zestiende eeuw, en was in de loop der jaren opgelopen naar een prijs op zijn hoofd, bij voorkeur terugbezorgd met een dood lichaam eraan vast.

Verder waren er nog schavuiten aan boord als Harm van Diemen, wiens broer Anthony later Van Diemenslandt naar zich vernoemd zou krijgen, en ene Jacob Jacobsz van Groningen. Die laatste had zoveel moorden op zijn geweten dat men de tel was kwijtgeraakt. Op de kop af zevenenzeventig man kon het in ieder geval helemaal niet meer natellen of -vertellen.
Een ander wat minder opvallend figuur was Meindert. Die heette verder Van der Wal, al moest ie toegeven dat ie eigenlijk behoorlijk "In 't Schip" zat met verdere bootsgezellen als Steven de Ier, Sam de Jood en Mo, de muzelman.
Sjaak Hekkebraak, de scheepskok, was verantwoordelijk voor het smerige eten, en naast scheepsuitkijk 50-Floryn waren er tenslotte ook nog de admiraals Harmen en Herman van Rijn.

Harmen en Herman van Rijn waren beiden tweelingbroer, van elkaar nota bene. Nou ja bene? Geenpoot had geen benen meer. Om naamsverwarring te voorkomen tussen Harmen en Herman, heette Herman vanaf de dag dat hij zijn benen verloor Geenpoot. Zijn broer moest het doen met het veel minder hip klinkende Tweebeen. De pechvogel. Geenpoot opperde dat hij dan die naam -Tweebeen-, aan zou kunnen nemen, en dat Harmen voortaan als Geenpoot door het leven zou gaan. Doch Harmen meende dat dat mensen wellicht op het verkeerde been zou kunnen zetten. "Ik heet Tweebeen, en jij Geenpoot! Je hebt geen poot om op te staan! Geenpoot wilde de zaak nog voor de rechter brengen, maar hij had pech, de pechvogel (pech zat in de familie). Hij was zelf altijd de linker geweest, en zijn broer de rechter. Dus zijn naam werd wettelijk bepaald als 'Geenpoot'. Daar kwam hij, onlangs zijn geringe lengte, niet meer onderuit.

Hein Pietersz, die inmiddels zijn schippershut had verlaten, kon de tweelingbroers zelf best goed uit elkaar houden. Hij zag ze staan op het bakdek, behalve dan Geenpoot, die zat.
'd'Enter ende Lete' was onder een gunstige noordoostenwind langs de kust van Holland gevaren. 50-Floryn was na zijn "ontdekking" van Texel, nog geen week eerder, een stuk rustiger geworden, en riep nu niet meer bij elke zandbank in onsamenhangende zinnen dat er een nieuw eiland ontdekt was. Dat vond Hein wel zo prettig. Het samengeraapte taaltje dat door 50-Floryn, maar ook door een hoop andere mannen aan boord gesproken werd, werkte meer en meer op zijn zenuwen. De taalgrens was voor Hein bereikt!

"We moeten nu toch ongeveer in de buurt zijn", mompelde Hein in zichzelf. Hij pakte zijn kijker erbij, en speurde lange tijd de horizon af. Plotseling hield hij zijn kijker stil. Hij tuurde, en tuurde.
Een grijns verscheen op zijn gezicht. Hij liet de kijker zakken, liep naar de grote mast, en riep ondertussen: "Mannen!".
De mannen die allemaal wel ergens aan het werk waren keken om naar hun kapitein. Ze zagen dat hij hen wat mee te delen had, dus lieten ze hun arbeid even voor het was, en liepen -Geenpoot daargelaten- naar hem toe. Ze verzamelden rond de grote mast. 50-Floryn was inmiddels uit het want geklommen, en achter Hein waren inmiddels ook dominee Endenee en Sjaak Hekkebraak komen staan.
"Mannen!", riep Hein weer, "We zijn de taalgrens genaderd! Zie daar!" Hij wees naar voren. "Daar vaart ie.

't Kofschip!"

(wort vervolgt)