12. naar de Sodemietersz

Erik (getikte_rik)
Het was 1621, en ook in dat jaar gebeurde er van alles. Hugo de Groot ontsnapte via een boekenkist, de West-Indische Compagnie werd opgericht, en Jan Pieterszoon Coen roeide de bevolking van de Banda-eilanden uit met alle riemen die hij had.
Boze tongen in de 'taverns' van Londen, Brighton en Bristol beweerden dat Coen en die andere vervloekte Hollanders ten koste van hen, de Engelsen, het monopolie op nootmuskaat in 'de Oost' wilden verkrijgen. Dubbele tongen in de Hollandse taveernes van Amsterdam, Hoorn en Enkhuizen beweerden echter dat Coen bezig was met een roman over een onbewoond eiland. En vanwege dit nobele doel diende de eilanden eerst ontvolkt te worden, op voorspraak van Jan Pieterszoon Coens ghostwriter; de heer Robinszoon Cruis of iets Dergeleijcks.
Vijf jaar later, in 1626, kwamen deze verschrikkelijke feiten pas mondjesmaat bovendrijven. "Wij hebben het niet geweten", zouden de Hollanders destijds geschrokken hebben opgemerkt; al die jaren was spinazie gegeten zonder op smaak te zijn gebracht door nootmuskaat!

Hoe dan ook, een stuk dichter bij huis, enkele uren varen onder Hoorn, dobberde er een krakkemikkig schip op de haast rimpelloze Zuiderzee. Enkele meeuwen krijsten fladderend rond de grote mast. De bemanning op het schip rookte verveeld hun pijp, lui hangend in de wanten van het schip.
Op de achterzijde van dit schip stond de naam d'Enter ende Lete gekerfd. Daarboven, achter de gebroken, bruine ruitjes van het kapiteinsvertrek had kapitein Hein Pietersz zijn dolk geslepen. Hij mompelde wat, en krabde vervolgens achter zijn linkeroor. Het jeukte daar. Vanwege de luizen. Maar dat jeuken duurde al sinds zijn nachtelijke bezoek aan Truitje de luizige snuifhoer, in 'Huyze Syfilus' een week eerder, aan wal. De Oudezijds Voorburgwal om precies te zijn.
De reden dat Hein achter zijn oor krabde was vooral omdat hij aan het peinzen was. Er was nogal wat gebeurd de afgelopen dagen. Terwijl het enkel zijn doel was geweest om in de taveernes wat varensgezellen te ronselen, om te koersen naar de schat met de zeven schatkaarten. Deze schat lag op het eiland Nieu Flevolandt, bij Batavia stuurboord, zeven dagen benedenwinds, bij de gezonken Portugese Kraak overstag.
Hein keek naar de schatkaart, die voor hem op tafel lag.


Hein zuchtte. "Ik ben helaas niet de enige die de plek van deze schat weet." Hij stond op van achter de tafel, greep de dolk, en verliet zijn hut om de verrader aan boord te vermoorden. Eenmaal aan dek zag hij zijn beoogde slachtoffer. Deze had ook een dolk, waar hij mee in de grote mast aan het kerven was.
"Endenee! ik moet jou even spreken!"
Endenee, de bootsman keek om. Hij was niet geschrokken.
"Ja, jij ja! Je zult je keel verder niet hoeven te schrapen, want veel hoef je niet meer te zeggen. Alleen je laatste woorden misschien..'

(wordt vervolgd)