God's Wet is Wil

Nick (ArchEnemy)
Op het randje van de Joel en met de C weer in de politiek een fijn en spannend voorleesverhaal voor de allerkleinste Fokkertjes!

De Schipper keek achterom. De jongen stond weer z'n telefoon te krabben in de stuurhut. In die paar weken dat hij aan boord was kreeg hij nog altijd geen hoogte van dit joch. Het leek een gewone jongen, hoogstens een beetje te bijbels. Ach, altijd maar van huis laat je naar houvast zoeken, zo gaat dat. Hij werd gelukkig regelmatig door z'n studiegenoten gebeld die op andere schepen meevoeren. De binnenscheepvaart was nog nooit zo'n gewilde stageplek geweest, blijkbaar had de grote vaart haar aantrekking verloren. Er voeren op de koopvaardij nog maar een paar jonge jongens die liever een volledig geautomatiseerd containerschip als gezelschap verkozen boven het vrachtvervoer op de binnenvaart.

De zee had de schipper ook nooit getrokken. Hij vond het daarom wel leuk, al die ventjes tegenwoordig die wel van varen hielden maar niet van eenzaamheid. En dat avontuurlijke van de grote vaart was ook allang weg. Je wist niet of je satellietgestuurde schip & lading bij aankomst nog dezelfde eigenaar hadden als bij vertrek, en wie er tussendoor via de optiebeurs allemaal de baas over hadden gespeeld. En als je één overslaghaven had gezien kende je ze allemaal, torenhoge stalen kranen met norse, onverstaanbare mannen, lange, stille kades van verweerd beton met jarenlange roestsporen. Klotsend water, dood zeewier en krijsende meeuwen. Beter had je dan je eigen rivierschuit, met opdrachtgevers die je een hand kon geven en waarmee je tijdens een happie eten de mogelijkheden van de langere termijn kon verkennen. Groot gelijk, laat die drijvende pakhuizen maar over aan dat mensenschuwe volk, die het vak vooral ingegaan zijn om zo ver mogelijk uit de buurt van de bewoonde wereld te kunnen blijven.

Maar je gaat niet alleen naar de zeevaartschool om binnenschipper te worden, waarom ineens die populariteit onder de jongelui? De jongen werkte hard, maar was stuurs en teruggetrokken, alsof hij toch liever op de open zee zat. Hij ging praktisch nooit mee aan wal, keek geen televisie, maar zat in zijn kamer achter dat platte computertje van hem. De schipper hoorde van een collega dat zijn stagemaatje precies hetzelfde had. Hard werken overdag, s'avonds op het internet. De schipper zat dan liever op het dek met een borrel naar de rivierbedding te kijken. Naar de bomen, de koeien, de dorpen, de passerende vrienden. Het ventje keek geboeid naar de wereld door zijn telefoontje. Dat zou wel bijdraaien, de binnenvaart is een mooi leven.

Hij zag door de ruit van de stuurhut dat de jongen het hoofd gebogen en de ogen stijf dicht had. Het ventje stond weer te bidden. Het irriteerde de schipper, als hij zo graag een diepzinnig gesprek wou aanknopen mocht hij dat ook wel es proberen met iemand die ook antwoord terug gaf. Iemand die bijvoorbeeld al dik over de veertig was en een moeilijke scheiding achter de rug had. Iemand die wel wist hoe je een lek in een benzineleiding op moest sporen. Elkaar ontwijken op een schip hou je niet lang vol, de schipper zat te denken aan een aanlegplaats, een fles jenever en twee klapstoeltjes om de jongen eindelijk eens op z'n gemak te krijgen. Ze kwamen straks bij de sluizen van Grave, een mooie gelegenheid om de boel even stil te leggen en in de frisse avondlucht zijn vaderinstincten wakker te drinken.

"Waarom bid je zoveel, jongen? Ik bedoel, dat mag natuurlijk, maar waarom heb je God zo hard nodig? Is er ziekte in je familie? Telefoneer je daarom zo vaak?" De jongen glimlachte afwezig, leunde achterover en keek uit over de maanbelichte maas. De jenever deed haar werk. "Het is vooral God die míj nodig heeft" zei hij zachtjes. De schipper schrok en dacht snel na. Hij zat blijkbaar opgescheept met een jongen van twintig die op een missie voor God was. Ok. Daar moest je zolang ze nog aan boord waren geduldig mee omgaan, en eenmaal aan wal zo snel mogelijk van af zien te komen. "God heeft ons allemaal nodig jongen, dat moeten we inderdaad niet over het hoofd zien." De schipper schonk maar weer in, ach, het zou wel los lopen. Een beetje ontfermend relativeren, kontakt opnemen met de zeevaartschool en binnen een week had hij een ander. "Nee, dat mag niemand vergeten, dat is zo." De jongen keek de schipper doordringend aan.

"U zegt wat u hoort te zeggen maar weet niet wat u werkelijk bezielt!" riep de jongen een paar glazen verder. "Schipper, ik ken echt de héle bijbel van buiten! Ik heb alle verboden boeken gelezen, ik ben zo verweven met de openbaringen dat ik vloeiend kan denken in God's bedoelingen! God bewaart zijn plannen voor diegenen die dat kunnen, dat weet u toch?" Vragend keek hij de schipper aan, de jongen wilde beloond worden voor zijn vroomheid, dat was duidelijk. "Kijk es hier jongen, dat is mooi, dat je je leven zo geeft aan de lieve heer, echt waar, maar je bent niet de enige die.." "LUISTER naar me!!" De jongen was opgestaan en boog zich voorover. "Iedereen moet alles in het werk blijven stellen om God te doorgronden, hij heeft zijn boodschap zo gedicteerd dat elk mens instinctief God's liefde kan beseffen! Daar hoeft geen luie kerkeraad of corrupte bisschop tussen te komen!" De jongen slikte iets weg, had tranen in z'n ogen. In de verte snaterden een paar ganzen. "We hebben wat te doen" zei hij abrupt. En voordat de schipper een geruststellend antwoord klaar had keek hij naar de verkeerde kant van een pistool. "Zet de motoren aan. Om precies twaalf over twaalf moet je tegen de sluis varen. Je hoeft niet bang te zijn schipper, als God niet van je zou houden leefde je allang niet meer."

De schipper kwam langzaam omhoog van z'n stoeltje, trillend van de drank en de waanzinnige wending. Moest hij van een belijdend scheepsmaatje dat een pistool voor z'n gezicht hield met z'n schuit de sluis van Grave rammen? De jongen pakte hem bij z'n bovenarm. "Deze wereld is zo verrot, zo vergaan, dat weet u toch ook. U bent immers ook gaan varen. Maar herinnert u zich dan niet meer wat God doet met zo'n wereld? God zet dan de sluizen open!" Sprakeloos staarde de schipper de jongen aan. "Vannacht, om twaalf over twaalf, in de twaalfde maand, zullen twaalf zonen van God opstaan. Dan zullen twaalf schippersmaten met twaalf schepen de sluizen en stuwen in de rijn en de maas opblazen. Met diesel en kunstmest, dat is de lucht die je al een paar dagen ruikt. God heeft je zelfs laten aanmeren bij Grave, ik heb je niet eens hoeven te dwingen. Zie je dan niet hoe mooi dat is!?"

Na drie diepe teugen adem kon de schipper weer een beetje nadenken. "Jongen, als als als je de sluis opblaast... En jouw vrienden doen dat verderop de rivier ook... Dan dan komt het land niet onder water te staan, maar lopen wij vast! De maas is een régenrivier, hebben ze je dat nog niet geleerd? De sluizen en stuwen dienen om te voorkomen dat de rivier leegloopt..." De schipper zag nog net twee woedende ogen voordat hij een krakende slag tegen zijn neus kreeg. Kokhalzend van de pijn viel hij op handen en knieën. De jongen liep naar de stuurhut, startte de motoren en bracht het schip in beweging. Binnen vijftien minuten zou de wereld weten dat God's woord nog altijd de wereld bestuurde. God zou het zondige land verdrinken en hem in het paradijs omhelzen, eindelijk zou hij de vader zien die hij altijd gewild had. Met zijn pistool sloeg hij de ruit van de cabine stuk en wees de schipper aan. "Zet het voorste ruim open!" De schipper stond met een bonzend hoofd op, liep een eindje naar voren, haalde diep adem, sprong de maas in en dook meteen onder.

De jongen rende de hut uit en schoot een paar keer spiedend in het water. Het stuurloze schip liep naast de sluizen met een knarsende schok vast op de kade. Woedend rende de jongen over het dek, rukte een luik open en gooide iets naar binnen. Meteen schoot er sissend een enorme steekvlam omhoog en hoorde de bovengekomen schipper de jongen krijsen. Hij verwachte een ontploffing, maar die bleef uit, het mengsel werkte blijkbaar niet goed. De schipper zwom terug en klom aan boord. Hij gooide zijn kletsnatte jack over de smeulende jongen die blind en jammerend rondkroop. Uit de stuurhut klonk allerlei elektronisch gepiep, de telefoon van de jongen had het blijkbaar druk. De schipper ging hijgend naast hem zitten en trok zijn verminkte hoofd voorzichtig tegen zich aan. "Zeg maar tegen God dat hij een dikke hufter kan zijn, van tijd tot tijd. En dat hij zich daar niet populair mee maakt" fluisterde hij tegen de schokkende jongen die steeds zachter kermde.