11. Portret van muiter J.A. Endenee

Erik (getikte_rik)
Vrijdag de dertiende viel in het jaar 1621 op zaterdag de twaalfde. Verder gebeurde er vrij weinig, op iets fataals na. Op zondag de dertiende april van DAT jaar, slechts vijf dagen nadat Hein Hoerenzn Pietersz met zijn schip d'Enter ende Lete de haven van Amsterdam had verlaten, hing er muiterij in de lucht, en onrust in de zeilen.

"Zou het zijn", had Hein gedacht, terwijl hij in zijn hut zijn dolk aan het slijpen was, "Dat de bemanning het niet eens is met het schrappen van de balletles? Of stuit het verplicht borduren hen inmiddels tegen de borsten die zij vergeten hebben nat te maken? Gisteren, tijdens het kringgesprek op het achterschip van d'Enter ende Lete, was ook al alleen scheepskok Sjaak Hekkebraak present. Blijkbaar hadden de andere elf varensgezellen geen zin om gekleed in jurken te discussieren over 'vrouwelijkheyt ende piratenpraet over gevoel ende emotie'. Daarop was hij woedend naar het voordek gehuppeld, om zijn roze maillot aan de boegspriet te knopen.
"Jullie zijn ook niet in voor een dolletje?!" had hij gesnauwd. De mannen hadden hem somber aangekeken. Vooral EEN van hen, die met zijn schouders tegen de grote mast stond geleund keek Hein grimmig, en met een valse grijns zeer indringend aan.
Het was dominee J.A. Endenee.

Endenee had zichzelf na het vertrek vanaf Pampus, enkele dagen eerder, stilzwijgend benoemd tot bootsman. Hij was EEN van de oudste bemanningsleden aan boord van d'Enter ende Lete, en sinds zijn geboorte in de zomer van 1575 te Leiden niet alleen een geboren Leijenaar, maar ook nog eens een geboren leider. (Als eerbetoon werd er dan ook een naburig dorp van Leiden naar hem vernoemd.)
Met zijn indringende ogen en valse grijns straalde J.A. Endenee zoveel natuurlijk gezag uit, dat de andere varensgasten zich zelden meer dan drie keer lieten steken door Endenees bebloede kortjan (mes), vooraleer ze zijn orders uitvoerden. Een beste bootsman dus.

Het was een interessant, doch gevaarlijk sujet, die Endenee, had Hein gedacht, terwijl hij zijn dolk even in het kaarslicht liet blikkeren. Hij herinnerde zich het gesprek met Endenee, enkele dagen eerder, bij het knapperende kampvuur op Pampus. Endenee had met zijn rauwe, raspende stem verteld wie hij was. Dat hij was opgegroeid nabij het Rapenburg, waar hij op zestienjarige leeftijd een niet nader omschreven studie was gaan volgen aan de kersverse universiteit van Leiden. Tien jaar later, in 1601, was hij toegelaten tot het ambt van dominee, waarna hij een kerk had opgericht in een voormalige taveerne. Lange tijd trok hij door steden als Leiden, Delft, Alkmaar en Amsterdam om kinderen te dopen.
Dat laatste zinde Hein Hoerenzoon Pietersz maar niks. Hijzelf prijkte van horen zeggen dan wel op een zwartgeblakerde bladzijde uit het Boek der Ongedoopten van de Hervormde Gemeente te Amsterdam, toch vreesde hij dat de kans bestond dat dit sujet naast hem bij het kampvuur mogelijk hem TOCH wel eens gedoopt zou kunnen hebben. "Of erger nog!?", dacht Hein Hoerenzoon, "Mijn moeder kennende?"

J.A. Endenee had intussen doorgezeverd over zijn verleden als dominee, en had nog een anekdote te vertellen. "Tijdens een doopdienst in Leiden, zo'n vijftien jaar geleden", was de Leidenaar zijn verhaal begonnen, met een stem die voor Hein klonk als het raspen van het hout op de tuchtschool, vroeger, in Amsterdam.
"Tijdens een doopdienst in Leiden," herhaalde Endenee plechtig, "Zat er eens geen water in het doopfond. Omdat ik de dopeling, zoon van Harmen van Rijn, een molenaar, TOCH wilde dopen, heb ik gauw wat verdunde verf in het fond laten lopen. Die verf had ik toevallig bij me, want ik was eerder die dag teruggekeerd uit Amsterdam, waar ik regelmatig goedkope verf haalde bij het Rasphuis. Wat blijkt nu? Die dopeling die ik destijds gedoopt hebt in de verf wil nu in de leer bij de Leidse schilder Jacob van Swanenburgh. Zonde, want volgens mij schuilt er een een veel betere banketbakker in die jongen, maar goed."

En zo had Endenee nog tal van verhalen, maar Hein vertrouwde hem niet. Endenee droeg teveel geheimen met zich mee. Hij zou met zijn invloed op de andere bemanning de vondst van de schat met de zeven schatkaarten weleens ernstig kunnen gaan bemoeilijken. Een op touw gezette muiterij bijvoorbeeld.

Daarom besloot Hein Pietersz J.A. Endenee een koekje van eigen deeg te geven. Het recept van dat koekje, de ingredienten, de oven, die kwamen daar niet eens bij te pas..
Zijn dolk was inmiddels geslepen.
Alle hens aan dek.

(wordt vervolgd)