De Toren van Oneindige Hoogte: Het Lauwers Gilde

Xessive
Thon stond in een hoek van de kamer tegen de wand geleund met zijn armen over elkaar en luisterde naar de verhitte discussie in de kamer. Het werk als assistent van Unteto begon voor het eerst een beetje interessant te worden. Voorlopig was hij alleen maar achtergrondvulling geweest terwijl Unteto de verschillende gilden afging met de niet geheel vrijblijvende aanbieding om zich bij hem aan te sluiten. Tot nu toe hadden alle leiders van de gilden één blik op Thon geworpen en meteen besloten om ja te zeggen, maar nu waren ze bij het Lauwers gilde. Het Lauwers gilde was niet het meest toegankelijke gilde, je moest minimaal level 30 zijn voordat je überhaupt werd toegelaten. Zo zorgden ze ervoor dat ze het sterkste gilde binnen het spel waren en bleven. Thon was vaak uitgenodigd om toe te treden, maar had iedere keer afgeslagen. Hij speelde het spel alleen, zonder hulp van anderen.

'Denk je niet dat ik weet waar je mee bezig bent?' zei Legius, de leider van de Lauwers, vanuit zijn stoel aan de ronde tafel die in de kamer stond.
'Ik betwijfel het,' Unteto stond aan de andere kant van de tafel en keek op Legius neer, 'maar zelfs al zou je het weten, wat denk je eraan te kunnen doen?'
'De Lauwers zijn sterk genoeg om je te kunnen stoppen,' zei Legius, 'ik weet dat je met de andere gilden afspraken hebt gemaakt. Die afspraken zijn slechts gebaseerd op angst. Hoe snel denk je dat ze je laten vallen als blijkt dat je het Lauwers gilde niet mee hebt?'
Unteto schudde zijn hoofd, 'je hebt echt geen idee wat er aan de hand is. Anders zou je wel een paar toontjes lager zingen. Heb je enig idee hoe gevaarlijk het is om in een gevecht te raken op dit moment? Als je in het spel gedood wordt...'
'Ik weet precies wat het gevaar is', onderbrak Legius hem, 'en dan nog ben ik niet bereid om mee te werken aan deze waanzin.'
'Je moet het zelf weten,' zei Unteto, 'je snapt dat ik het Lauwers gilde niet kan laten bestaan als jullie je niet bij mij aansluiten.'
Legius lachte kort en humorloos, 'zolang je niet verwacht dat wij ons zonder slag of stoot overgeven.'
Unteto haalde zijn schouders op, 'wat jij wilt.'
Hij draaide zich om en liep richting de deur. Bij Thon stopte hij. 'Maak hem af,' fluisterde hij en liep de kamer uit.

Thon bleef alleen achter bij Legius. Legius stond op, pakte zijn vest die hij eerder over de leuning van zijn stoel had gehangen en trok het aan.
'Jou begrijp ik niet,' zei hij tegen Thon.
Thon had het gesprek tussen Unteto en Legius gevolgd en was in de war. Hij had het spel en alles wat hij deed binnen het spel altijd als niet meer gezien dan dat: een spel. Maar het gesprek leek niet in het spel thuis te horen.
'Hoezo?' vroeg hij aan Legius.
'Ik heb je altijd een goede speler gevonden. Een eenling en een speler die de grenzen van het toelaatbare opzocht, dat wel, maar je bent altijd binnen de regels gebleven. Ik had nooit gedacht dat je een moordenaar zou worden.'
'Als ik al een moordenaar ben, wat ben jij dan?' vroeg Thon, 'hoeveel personages heeft het Lauwers gilde niet gedood onder jouw leiding?'
Legius gaf hem een vragende blik, 'dat is iets heel anders. Dit heeft niets meer met het spel te maken.'
'Niets met het spel te maken?' vroeg Thon.
'Houd je niet van de domme,' zei Legius, 'het past niet bij je. We hebben genoeg gepraat.'

Razendsnel trok Legius zijn zwaard en stormde op Thon af. Thon was erop voorbereid. Legius was niet de eerste de beste tegenstander, ze scheelden maar weinig in level of kracht, maar Legius had als leider van het gilde de laatste jaren niet veel meer gevochten. Thon aan één stuk door. Het zwaard van Legius ketste af op het krachtschild dat Thon opwierp. Thon profiteerde van de door het krachtveld veroorzaakte onbalans bij Legius en stapte achter hem langs. Hij trok zijn zwaard op tijd om de volgende aanval van Legius op te vangen. Legius' zwaard ketste af op dat van Thon, maar hij deed een stap terug en haalde uit naar Thon's gezicht. De punt van het zwaard trok een diepe snee in Thon's wang. Thon gromde. Het was een lange tijd geleden dat hij gewond was geraakt tijdens een gevecht. Hij voelde een flinke woede opkomen. Het was mooi geweest. Legius' speeltijd was op. Thon dook onder een nieuwe aanval van Legius door, draaide en zwaaide zijn eigen zwaard. De klap van metaal op metaal galmde door de kleine ruimte en de kracht van zijn zwaai sloeg het zwaard uit Legius' handen. Het wapen kletterde een aantal meter van hen vandaan op de vloer. Niet in staat bij zijn zwaard te komen wierp Legius een beschermend krachtveld op, maar Thon gaf hem geen tijd om bij te komen en begon op hem in te slaan. De klappen op het krachtveld verwondden Legius niet, maar dreven hem wel op zijn knieën. Met zijn handen probeerde Legius de aanval af te weren. Tevergeefs. Thon had bloed geroken. Eenmaal in deze staat hield hij niet op tot zijn tegenstander dood was. Thon liet zijn zwaard onafgebroken neerkomen op de steeds zwakker wordende Legius tot het krachtveld knipperde en verdween. Met een schreeuw hief Thon zijn zwaard boven zijn hoofd. De punt naar beneden gericht. Vanaf de grond keek Legius naar hem op. Verblind door de spanning van het gevecht zag Thon de blik van pure doodsangst in zijn ogen niet.

Voorgaande delen: |1|2|3|4|5|6|7|8|9|10|11|12|13|14|15|16|