Het was de kerstman

Hadewych (Twinky)
Op een kruk in het midden van de kamer lijkt een hoopje mens gedrapeerd te zijn op een stoel. Pas van dichtbij zie je pas dat het een meisje is, van een jaar of zestien. Haar lange haren hangen voor haar gezicht, en haar dunne lijfje zit ineengekrompen op de zitting van de kruk. Haar voeten verdwijnen tussen de poten, haar handen zijn weggepropt in de mouwen, trui en tussen haar benen. Als ze opkijkt wie er binnenkomt, zie je haar gezicht. Haar donkere ogen staren naar de deur. Zwarte strepen van mascara en eyeliner lopen over haar wangen, en nog steeds druppen tranen op haar broek.

Dat meisje ben ik. Mijn naam is Nathalie, maar dat doet er niet toe. Het voelt alsof ik op dit moment in een hele andere wereld zit. Ik kijk naar mezelf, alsof het een spannend verhaal is, en tegelijkertijd besef ik dat ik er niet omheen kan, dat ik er mee zal moeten leven, dat mijn leven voorbij is, dat ik door moet gaan met leven, mijn leven lang.

De man die binnenkomt stelt zich voor, Mark Vermeulen. Hij is van de politie, maar dat zegt hij niet. Je kunt het zo aan hem zien. Hij kijkt heel serieus, en ik word een beetje bang.

Ik liep met Monique, mijn vriendin, door de stad. Het was heel gezellig met de lichtjes en de kerstbomen overal. We hadden ontzettend veel lol, we roddelden over de jongens. Bij de V&D zat een kerstman op een grote stoel. Hij gaf cadeautjes aan de kinderen die bij hem op schoot kwamen zitten. Hij keek naar me, veel te lang. Monique duwde me in zijn richting, ik moest ook bij hem op schoot. Dat heb ik toen uiteindelijk maar gedaan, en Monique maakte een foto met haar telefoon. Ik voelde zijn lul, en stond erg snel weer op.

We gingen verder kerstinkopen doen, een trui voor haar broertje en een kaarsenstandaard voor oma. Om zes uur gingen de winkels dicht, en we liepen terug naar onze fietsen. Onderweg kwamen we nog een keer langs de V&D, en ik zag dat de kerstman aan het opruimen was, geholpen door twee mannen in blauwe overhemden en gilet. Hij keek me na.

Monique en ik fietsten aan. Na een paar straten ging zij een andere kant op, en fietste ik alleen verder over het fietspad met aan de linkerkant de bosjes. Even later belde er iemand om me in te halen, en ik ging naar de rechterkant. Er kwam niemand, en ik keek om. Het was de kerstman, op de fiets. Hij ging links naast me rijden, en trok opeens aan het stuur van mijn fiets. Hij sleurde me mee de bosjes in, en duwde me van mijn fiets. De takken prikten in mijn rug, en ik probeerde op te staan. Hij zette zijn knie in mijn maag, duwde me tegen de grond.
Hij was veel te dicht bij, pakte mijn handen en hielde ze tegen zijn kerstmanbroek. Hij trok zijn kerstmanjasje uit. Zijn adem stonk, hij hijgde in mijn nek en lag boven op me. Hij ritste mijn gulp open en en... Het deed zo ongelooflijk veel pijn. Zo veel pijn. Hij beukte op me in. En ik kon alleen maar wachten tot het voorbij was.

Het was de kerstman.