Beklag tegen beslag op Surinaamse gelden opnieuw gegrond verklaard

Monique Verlind (DJMO)

Het gerechtshof Amsterdam heeft het strafvorderlijke beslag dat in april 2018 te Schiphol is gelegd op een geldzending uit Suriname van 19,5 miljoen euro in contanten, opnieuw opgeheven. Het hof heeft dat dinsdag beslist, na verwijzing door de Hoge Raad.

In december 2019 besliste de rechtbank in dezelfde zin. De Centrale Bank van Suriname (CBvS) deed samen met drie Surinaamse handelsbanken beklag tegen de inbeslagname. De rechtbank honoreerde de klacht van CBvS, omdat de beslaglegging van het geld strijdig zou zijn met het internationaal publiekrecht. CBvS, staatsorgaan van Suriname en de verzender van het geld, kwam volgens de rechtbank immuniteit van strafvorderlijk beslag toe.

Het Openbaar Ministerie (OM) stelde tegen die beslissing van de rechtbank beroep in cassatie in bij de Hoge Raad der Nederlanden. In juli 2021 oordeelde de Hoge Raad dat de rechtbank de immuniteit van CBvS ten onrechte aan haar beslissing ten grondslag had gelegd, nu het geld niet toebehoorde aan CBvS, maar aan de handelsbanken. De Hoge Raad verwees de zaak naar het Amsterdamse gerechtshof, om nogmaals over de zaak te beslissen.

Beklag opnieuw gegrond verklaard
Het hof verklaarde het beklag tegen het beslag van CBvS en de handelsbanken vandaag opnieuw gegrond. De reden daarvoor is dat het beslag inmiddels ruim 4,5 jaar geleden gelegd is, dat in de kwestie nog geen strafzaak in Nederland aanhangig is gemaakt en dat ook geen concreet vooruitzicht daarop bestaat. Dat tot nu toe geen strafzaken zijn aangebracht, lijkt nauw verband te houden met de behoefte van het OM om meer informatie te krijgen van de Surinaamse autoriteiten. Deze informatie wordt echter niet verstrekt.

Het hof acht het daarom inmiddels hoogst onwaarschijnlijk dat er (later) een strafvorderlijke beslissing over het beslag zal worden genomen waarvoor het voortduren van dat beslag vereist is. Het hof heeft de teruggave van het geld aan de drie Surinaamse handelsbanken bevolen.