Collectieve Erkenning naar niet-Indische Nederlanders

anoniem_13062022065809

De veelbesproken Collectieve Erkenning van de Indische gemeenschap blijkt de afgelopen 4 jaar in onevenredige mate te zijn aangewend voor projecten gericht op niet-Indische Nederlanders. Dat blijkt uit door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) zelf gepubliceerde overzichten.

Met de regeling, die officieel als Collectieve Erkenning van Indisch en Moluks Nederland in de boeken staat, is jaarlijks een bedrag van 1 miljoen euro gemoeid. Organisaties kunnen daar een beroep op doen voor onder andere educatieve, museale en culturele projecten. De afgelopen 4 jaar blijkt slechts 42 % van deze projecten op (Indische) Nederlanders gericht, terwijl 58 % vloeide naar projecten (geheel dan wel deels) gericht op andere uit voormalig Nederlands-Indië afkomstige bevolkingsgroepen. Het gaat hier om (Indische) Chinezen (3%), Molukkers (43 %), Papoea’s (4 %) en zelfs Indonesiërs (7 %). Dit is gecorrigeerd naar hun bevolkingsgrootte in Nederland nogal uit verhouding. Volgens de laatst beschikbare cijfers zijn er immers tussen de 1.5 en 2 miljoen Indische Nederlanders, tegenover 70.000 Molukkers. De andere genoemde bevolkingsgroepen zijn nog geringer in omvang.

De onevenredige verdeling is het gevolg van de eerder al bekritiseerde ruime opzet van de collectieve erkenning. In die opzet wijkt het ministerie af van wie er traditioneel met ‘Indische gemeenschap’ wordt bedoeld, door dit te herdefiniëren tot “iedereen met wortels in voormalig Nederlands-Indië, die zelf of waarvan de voorouder(s) door oorlogsgeweld en naoorlogse ontwikkelingen tot 1967 naar Nederland zijn gekomen”. Naast repatriërende (Indische) Nederlanders zouden dan ook opeens Molukkers en andere kleinere groepen migranten uit Nederlands-Indië tot de Indische gemeenschap behoren. Deze van origine niet-Nederlandse bevolkingsgroepen hebben echter een wezenlijk andere achtergrond, geschiedenis en identiteit dan Indische Nederlanders. Alhoewel het ministerie met regelmaat benadrukt dat haar kunstmatige Indische gemeenschap “niet bestaat”, blijkt zij bij de verdeling van subsidiegelden daar dus onvoldoende rekening mee te houden.

Het is overigens niet de eerste weeffout in de collectieve erkenning. Vanaf de aankondiging van de regeling klinkt er kritiek. Onder andere het feit dat (Indische) Nederlanders in het buitenland zijn buitengesloten en dat de erkenning lijkt bedoeld als finale afkoopsom voor de al 75 jaar slepende Indische Kwestie leidt tot chagrijn. Dat de regeling ook is ingezet voor de ontwikkelingen van een omstreden lespakket bij de controversiële film De Oost voedde de ergernis. Recent zorgde de installatie van de commissie Bussemaker eveneens tot gefronste wenkbrauwen. Alhoewel de commissie nadrukkelijk onderdeel is van de collectieve erkenning blijkt een aantal commissieleden betrokken bij het geruchtmakende Indië-onderzoek en zelfs De Oost. Dat de regeling de afgelopen 4 jaar nu ook in onevenredige mate is aangewend voor projecten gericht op niet-Indische Nederlanders maakt de vraag voor wie en wat de collectieve erkenning eigenlijk is bedoeld steeds relevanter.