Die K-Wunderen aus der Schweiz: Kübler en Koblet

Bram (Chiel-Montagne)
Vroeger was alles beter. Een cliché dat geldt voor de huidige toestand van het Zwitserse wielrennen. Tijdens deze editie van de Tour de Suisse zal namelijk opnieuw schrijnend duidelijk worden dat het Alpenland met het afzwaaien van Alex Zülle afscheid heeft genomen van de laatste pure klassementsrijder. Hoe anders was dat in de fifties. Toen beschikte het kikkerlandje namelijk over de ‘K-wonderen’.

We hebben het hier uiteraard over Hugo Koblet en Ferdi Kübler; die zwei K-Wunderen aus der Schweiz. Twee coureurs die uitermate belangrijk zijn geweest in de ontwikkeling van de Zwitserse wielernatie. Zij hebben er namelijk eigenhandig voor gezorgd dat het Alpenland ook buiten haar landsgrenzen een gezicht kreeg. Voordien maakten de coureurs uit de bondsstaat immers vooral furore op eigen grondgebied, à la Alexandre Moos. Die ontwikkeling realiseerde ze wel elk op hun eigen manier, zoals de Zwitserse journalist Sepp Renggli illustreerde: "Ferdinand heeft zijn talent bij elkaar geploeterd, Hugo speelde ermee." Het moge duidelijk zijn dat Ferdi Kübler minder getalenteerd was dan zijn tijd- en landgenoot Koblet. Toch wist de coureur met de imposante haviksneus dat te compenseren met durf, strijdlust, trainingswoede en een sombere leefstijl. Küblers gedrevenheid, die aan het manische grensde, heeft wel zijn vruchten afgeworpen. Zo boekte hij maarliefst 125 zeges, waaronder de Tour (1950), een wereldtitel (1951), Luik-Bastenaken-Luik, de Waalse Pijl (1951-1952) en de Ronde van Zwitserland (1942-1948-1951).


Zwitserse kleppers: Ferdi Kübler en Hugo Koblet.

Kübler was een coureur met een echt wielerhart, en iedere pedaalslag verried iets van zijn furieuze obsessie. Dolle Ferdi, zoals hij door zijn landgenoten ook wel genoemd werd, vloog er altijd in. Daarbij moedigde hij zich vaak luidkeels aan: 'Hop Ferdi! Hop Ferdi!' Hij was een vechter die als geen ander karakter kon tonen. Illustratief hiervoor is een passage van Martin Ros en Wouter Koster in hun boek Heersers van de Tour. Daarin beschrijven ze hoe een Franse journalist Kübler eens bezig zag in een straffe jacht op Bobet: 'Hij zat als een gek te schreeuwen. Aan de finish vroeg de journalist “Had je pech, Ferdi?” Kübler reageerde in zijn beste steenkolenfrans: “Pech? Ferdi juist heel goed, geen pech.” “Maar waarom zat je dan zo te schreeuwen?” “Ferdi schreeuwen om harder te gaan.” “Wat zat je dan te schreeuwen?” “Vuile rotfransoos.” “Maar wat heb je dan zo tegen Fransen?” “Niets, maar Bobet Fransman. Ik Bobet moeten inhalen. Dus Ferdi schreeuwen vuile rotfransman.”


Bobet met naast zich Kübler.

De Zwitser zag het levenslicht op 24 juli 1919 op een kleine boederij in het Zwitserse dorp Radhof. Daar kende hij met zijn drie broers en zusje Lydia (die op vierjarige leeftijd het leven liet, toen Ferdi zes was) een armoedige jeugd. Het was zelfs zo erg dat de Kindern in de zomermaanden op blote voeten naar school moesten lopen in het naastgelegen Marthalen. In de wintermaanden kregen ze dan klompen, waar de vader zelf uit rubber van autobanden zolen had gemaakt en dat alles opvulde met papier. Daarnaast had Kübler ook te maken met zijn vader, een woesteling die als het hem niet zinde volledig door het lint ging en alles kort en klein sloeg. Zodoende kreeg Ferdi al op vroege leeftijd te maken met gewichtsreumatiek. De huisarts raadde Kübler, die aan voetbal en turnen deed, veel te laten fietsen. Dat zou namelijk de gewrichten soepel houden. Daardoor ontstond zijn liefde voor de wielersport. En dat was een doorn in het oog van zijn ouweheer. Zijn eerste fiets, een in het geheim van restafval gemaakte tweewieler, werd door zijn vader dan ook doormidden gezaagd. "Du wirsch nie en Velofahrer, I schla di tot", brieste zijn paps hem toe. Daarmee was voor zoonlief de maat vol. Hij zocht andere oorden op; hij ging als knecht werken bij verschillende bakkers.

Op zijn negentiende was het dan eindelijk zo ver: zijn eerste echte koers. Op een geleende fiets deed hij mee aan Dwars door Lausanne. Dat beviel hem zo goed dat hij al een jaar later, in 1940, beroepsrenners werd. Erg belangrijk in de carrière van Kübler was Paul Egli, de voormalig wereldkampioen bij de amateurs (1933). Hij leert hem namelijk dat hij veel intensiever moet gaan trainen. En met succes, want in 1942 wint hij glansrijk zijn eerste Ronde van Zwitserland. Iets dat hij in 1948 en 1951 nogmaals zal herhalen. De Tour de Suisse is vanaf 1950 ook het decor van enkele confrontaties tussen Kübler en Koblet. De meest memorabele editie was waarschijnlijk die van '51. Daarin ging de winst na een ongekend zinderend duel naar Kübler, die evenals Koblet twee etappes op zijn naam schreef. Hanspeter Born in Das waren noch Zeiten!: 'Wat Kübler noch Koblet kon weten is dat 1951 het beste jaar in beider wielercarrière zou worden, dat ze in het zenit van hun mogelijkheden stonden en dat ze later nooit meer op zo’n manier de degens zouden kruisen.’ Koblet won namelijk dat jaar de Tour en Kübler pakte een maand later in het snikhete Italiaanse Varese de wereldtitel.


Dolle Ferdi op kop.

Daarna werden de prestaties stilletjes minder. De Mont Ventoux in de Tour van 1955 werd de plek waar de moraal van Kübler definitief brak. Tijdens de etappe van Marseille naar Avignon reed hij als eerste van de kopgroep naar boven, als een bezetene. De overleving wil dat Raphael Geminiani hem waarschuwde met de woorden: "Ferdi niet zo hard, de Ventoux is geen berg als de andere." Waarop de Zwitser zou hebben geantwoord: "Maar Ferdi ook geen coureur als de anderen." De kale berg kende echter geen genade, en op vier kilometer van de top ging het licht uit. Uiteindelijk verloor hij elf minuten op ritwinnaar Bobet. De volgende dag stond hij niet meer aan het vertrek. Daarna zou hij geen noemenswaardige prestaties meer neerzetten. Kübler werd na zijn loopbaan skileraar in Davos. In 1985 werd hij uitverkoren tot populairste Zwitserse sportman van de laatste vijftig jaar. Hij is tevens de oudste nog levende Tourwinnaar.

Zaterdag deel 2, over dat andere K-wonder: Hugo Koblet.