Storm van kritiek om integratiemotie Becker
Een motie van VVD-Kamerlid Bente Becker, die oproept om gegevens bij te houden over de culturele en religieuze normen en waarden van Nederlanders met een migratieachtergrond, heeft een storm van kritiek ontketend. Hoewel de motie door een ruime meerderheid in de Tweede Kamer werd aangenomen, waaronder door oppositiepartijen ChristenUnie, CDA en de SP, leidde het voorstel tot een intens debat over integratie, gelijkwaardigheid en de grenzen van overheidsbemoeienis. Het voorstel raakt aan fundamentele vragen over de verhouding tussen de overheid en haar burgers en roept de vraag op of deze motie voortkomt uit een legitieme poging om maatschappelijke problemen in kaart te brengen of eerder dient als instrument van stigmatisering en verdere politieke profilering van de VVD als antimigrantenpartij.
De politieke context waarin de motie tot stand kwam, speelt een belangrijke rol in de interpretatie ervan. De VVD heeft de afgelopen maanden een harde lijn ingenomen in het integratiedebat. VVD-leider Dilan Yesilgöz verklaarde recent dat de integratie van bepaalde groepen in Nederland ‘mislukt’ is, terwijl staatssecretaris Jurgen Nobel stelde dat ‘een heel groot deel van de islamitische jongeren’ de Nederlandse normen en waarden niet onderschrijft. Het kabinet zelf lijkt eveneens de nadruk te leggen op problemen binnen specifieke gemeenschappen. Zo sprak minister Mona Keijzer eerder over hoe ‘jodenhaat bijna onderdeel is van de islamitische cultuur’. Dit bredere discours binnen de coalitie heeft bij tegenstanders van de motie de indruk gewekt dat deze slechts een volgende stap is in een reeks van beleidsvoorstellen die gericht lijken op het marginaliseren van bepaalde bevolkingsgroepen.
Bente Becker verdedigde haar motie door te benadrukken dat ze juist wil dat het integratiedebat op basis van feiten wordt gevoerd en niet op basis van ‘onderbuikgevoelens’. In een videoboodschap verklaarde ze: “Het was een voorstel om niet op basis van onderbuik, maar op basis van wat er echt speelt in de samenleving het integratiedebat te kunnen voeren.” Ze toonde zich ‘cynisch en verdrietig’ over de suggestie dat haar voorstel racistisch zou zijn.
Maar juist deze verdediging heeft het vuur van de kritiek verder aangewakkerd. Volgens GroenLinks-PvdA-leider Frans Timmermans is de motie een ‘dieptepunt in onze parlementaire geschiedenis’ en ‘fundamenteel in strijd met ons eerste Grondwetsartikel, het gelijkheidsbeginsel’. Hij stelde verder dat het voorstel de deur opent naar een ‘gedachtepolitie’ en dat het impliceert dat het burgerschap van bepaalde groepen Nederlanders voorwaardelijk is.
Ook anderen wijzen erop dat de motie specifiek gericht is op Nederlanders met een migratieachtergrond, wat in hun ogen een discriminerend onderscheid maakt tussen verschillende groepen burgers. De historicus Leo Lucassen vroeg zich af waarom bijvoorbeeld ‘voetbalhooligans of X-trollen’ buiten zo’n onderzoek zouden vallen. “Kennelijk hebben moslims een monopolie op opvattingen die tegen ‘onze’ liberale waarden van gelijkheid en tolerantie indruisen,” schreef hij in een opiniestuk. Ook Hassnae Bouazza, schrijver en journalist, bekritiseerde de motie scherp. “Het is de zoveelste fluim in het gezicht van grote groepen Nederlanders die door de politiek gegijzeld worden in het hokje ‘buitenstaander’ en ‘eeuwige migrant’,” schreef ze. Volgens Bouazza is het voorstel een poging om de hiërarchische verhoudingen tussen de verschillende groepen Nederlanders in stand te houden.
Tegelijkertijd hebben sommige voorstanders van de motie geprobeerd de kritiek te pareren door te wijzen op het feit dat het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) al jarenlang onderzoek doet naar waarden en normen binnen de Nederlandse samenleving. Jimmy Dijk, fractievoorzitter van de SP, verklaarde dat het onderzoek ‘anoniem en vrijwillig’ wordt uitgevoerd en dat het zich richt op zowel mensen met als zonder een migratieachtergrond. Toch gaf hij achteraf toe dat hij liever had gezien dat de motie expliciet vermeldde dat het onderzoek zich op álle Nederlanders zou richten. Ook de ChristenUnie erkende dat de timing van de motie, vlak na het integratiedebat in het kabinet, ‘begrijpelijkerwijs veel stof doet opwaaien’. Don Ceder, Kamerlid voor de ChristenUnie, stelde dat zijn partij ‘een volgende keer extra goed’ zal nadenken over de bredere impact van dergelijke voorstellen.
Een ander belangrijk argument tegen de motie is dat die geen nieuw beleid voorstelt, maar slechts bevestigt wat al gebeurt. Het SCP voert al sinds 2006 grootschalige onderzoeken uit, bekend als de Survey Integratie Migranten, waarin de sociaal-culturele oriëntaties van verschillende bevolkingsgroepen worden onderzocht. Peter Scholten, hoogleraar migratie- en diversiteitsbeleid, betwijfelt echter of de gegevens die dergelijke onderzoeken opleveren voldoende representatief zijn om beleid op te baseren. Hij wijst erop dat de verschillen binnen migrantengroepen vaak groter zijn dan de verschillen tussen deze groepen en de rest van de bevolking. “Tot hoeveel generaties kun je mensen nog aanspreken op hun migratieachtergrond?” vroeg hij retorisch.
De emotionele impact van de motie op mensen met een migratieachtergrond is evident. Veel tegenstanders benadrukken dat de voortdurende focus op hun culturele en religieuze waarden leidt tot een gevoel van uitsluiting en wantrouwen. Zoals wetenschapper Miko Flohr het verwoordde: “Wij hebben er recht op niet door de staat tot ‘anders’ gemaakt te worden – er is al genoeg bias, marginalisatie en alledaags racisme in ons leven. Wij zijn jullie landgenoten, jullie buren, jullie collega’s. Laat ons verdikkeme met rust.” Dit sentiment werd breed gedeeld op sociale media, waar het voorstel van Becker werd bekritiseerd als een zoveelste voorbeeld van etnisch profileren en institutioneel racisme.
Premier Schoof probeerde de gemoederen te bedaren door te benadrukken dat het kabinet geen voornemen heeft om ‘opvattingen van mensen met een migratieachtergrond bij te houden’. Hij stelde dat het voorstel van Becker kan worden meegenomen in de bredere onderzoeken die het SCP toch al uitvoert onder de gehele bevolking. Maar ook deze geruststelling heeft de kritiek niet weggenomen. Voor veel mensen blijft de motie een symbolische daad, die de al bestaande kloof tussen verschillende bevolkingsgroepen in Nederland nog verder verdiept.
In essentie legt de motie-Becker een spanningsveld bloot tussen de wens om maatschappelijke problemen in kaart te brengen en de risico’s van stigmatisering en uitsluiting. Voorstanders benadrukken het belang van feiten en data, terwijl tegenstanders vrezen dat deze gegevens zullen worden gebruikt om bepaalde groepen te marginaliseren. Het debat over deze motie gaat daarmee niet alleen over integratie, maar raakt ook aan de kern van wat het betekent om Nederlander te zijn en wie er wel en niet binnen de grenzen van dat volwaardige en onvoorwaardelijke burgerschap wordt gerekend.