Geen vrijlating voor verdachte die naar Oekraïne wil

De rechtbank wijst het verzoek van een 26-jarige man uit Kootwijkerbroek af om zijn voorlopige hechtenis te schorsen. De man wil naar Oekraïne toe om militaire of humanitaire hulp te verlenen. De rechtbank oordeelt dat zijn verzoek om voorlopige vrijlating weinig concreet en specifiek is onderbouwd. Daarbij weegt het strafvorderlijk belang bij voortduring van zijn voorlopige hechtenis zwaarder dan zijn persoonlijk belang.

De man zit momenteel vast op verdenking van (internationale) mensensmokkel. Op 24 februari 2022 brak een oorlog uit in Oekraïne. De man heeft alleen de Nederlandse nationaliteit, maar wel Oekraïense roots. De man zegt dat hij militaire of humanitaire hulp in Oekraïne wil gaan verlenen. Daarom vroeg hij de rechtbank hem voorlopig vrij te laten. De man deed daarbij een beroep op recente schorsingsbeslissingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant.

Standpunt officier van justitie
Volgens de officier van justitie is er sprake van ernstige en ondermijnende criminaliteit. Het maatschappelijk belang bij voortduren van de voorlopige hechtenis weegt zwaarder dan het persoonlijk belang van de man bij invrijheidstelling. Tegen recente schorsingsbeslissingen in andere zaken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld. Het sturen van verdachten naar een oorlogssituatie bemoeilijkt de berechting, terwijl mensensmokkelaars juist gebruik maken van de chaos rondom oorlog. Verdachtes band met Oekraïne is onvoldoende sterk. De officier van justitie verzocht de rechtbank om het schorsingsverzoek af te wijzen.

Verzoek onvoldoende onderbouwd
De rechtbank stelt voorop dat op dat de man verdacht wordt van beroepsmatige (internationale) mensensmokkel. Dat is een ernstige verdenking.

De rechtbank oordeelt dat de persoonlijke omstandigheden van de man minder zwaar wegen dan het strafvorderlijk belang bij voortduring van de voorlopige hechtenis. De man is geboren en getogen in Nederland, bezit niet de Oekraïense nationaliteit, spreekt de Oekraïense taal niet en heeft geen eigen gezin in Oekraïne. Zijn plan om militaire dan wel humanitaire hulp te verlenen is weinig concreet en specifiek onderbouwd. Daar komt bij dat de man met psychische problemen kampt en daarvoor al een paar jaar in behandeling was. Het andere plan van de man om in Nederland zijn moeder – gezien de Oekraïense familierelaties – te steunen is ook niet concreet en weegt onvoldoende zwaar.

Alleen al om deze redenen kan het verzoek van de man niet toegewezen worden. De rechtbank komt daarom niet toe aan andere meer principiële (rechts-)vragen die voortvloeien uit het verzoek, zoals de vraag in hoeverre het bepaalde in art. 100 Sr in de weg zou kunnen staan aan toewijzing van het verzoek alsmede de vraag of en zo ja in welke mate op de Nederlandse Staat enige verplichting zou komen te rusten om verdachte (uit oorlogsgebied) terug te halen, in het geval de rechter een schorsing om deze redenen zou toewijzen.

De rechtbank wijst het verzoek van de man om hem voorlopig in vrijheid te stellen dus af.