OM eist in hoger beroep hogere straf tegen verdachte (47) Posbankmoord (2003)

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft een gevangenisstraf van twintig jaar geëist tegen een 47-jarige man uit Veghel. Hij wordt verdacht van het op 20 januari 2003 op de Posbank om het leven brengen van de 44-jarige Alex Wiegmink. Dit deed hij samen met een nu 60-jarige man uit Gemert.

In de ogen van het OM zijn beide mannen verantwoordelijk voor de dood van een man die op het verkeerde moment op de verkeerde plek is. De mannen waren van plan de auto van het slachtoffer te stelen om er daarna een overval mee te plegen. Omdat het slachtoffer de auto niet vrijwillig afstaat, wordt hij volgens het OM door beide mannen doodgeschoten. De mannen hebben uiteindelijk de auto in Erp in brand gestoken met het lichaam er nog in.

Na langdurig politieonderzoek worden de mannen pas in 2016 aangehouden. De rechtbank in Arnhem veroordeelt de verdachte uiteindelijk in 2017 samen met de andere man tot een gevangenisstraf van zestien jaar vanwege doodslag in vereniging. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden legt beide mannen in 2018 een gevangenisstraf op van achttien jaar voor moord in vereniging. De nu terechtstaande verdachte gaat in cassatie. Op 17 maart 2019 oordeelt de Hoge Raad dat het gerechtshof Den Haag opnieuw naar zijn zaak moet kijken.

Mr. Big
Het hoogste rechtscollege van ons land vindt dat een ander gerechtshof zich moet buigen over de vraag of de bekentenis van de verdachte vrijwillig is afgelegd en betrouwbaar is. De bekentenis in deze zaak is verkregen tijdens een undercoveroperatie die gelijkenissen vertoont met de uit Canada afkomstige Mr. Big-methode. Dat is grof gezegd een methode waarbij een verdachte door misleiding in een positie wordt gebracht waarin hij zelf openheid van zaken geeft. De verdachte heeft na zijn aanhouding ontkent iets met de moord te maken te hebben.

De Hoge Raad heeft bepaald dat zijn eerdere verklaring als bewijs mag dienen als die maar voldoet aan bepaalde criteria. Zo mag je een verdachte niet door te hoge druk of dwang in een positie brengen waarin hij iets verklaart wat hij eigenlijk niet zou willen. Dat zou immers kunnen leiden tot valse bekentenissen. De Hoge Raad vindt dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in deze zaak onvoldoende heeft gemotiveerd of dat al dan niet is gebeurd.

Genoeg bewijs, het boek moet dicht
De familie van het slachtoffer heeft vorige week gebruik gemaakt van het spreekrecht. Daarin is het ongeloof, het verdriet, de stress van de rechercheonderzoeken en de jarenlange onzekerheid op indrukwekkende wijze tot uitdrukking gebracht. Ook is duidelijk dat het hen zwaar valt opnieuw de gang naar de rechtszaal te moeten maken. De aanklager in hoger beroep, de advocaat-generaal (AG), ziet dat ook. 'Ze willen de zaak afsluiten. Er zijn achttien jaar verstreken, het duurt te lang, het boek moet dicht.'

De kans bestaat dat dit proces ook nu nog niet voorbij is. De mogelijkheid bestaat dat de zaak opnieuw wordt voorgelegd aan de Hoge Raad. De AG acht dat scenario voor de familie onwenselijk. Daarbij concludeert hij dat de betreffende bekentenis strikt genomen ook niet nodig is om tot een veroordeling te komen. Er is volgens de AG voldoende bewijs, waaronder een belastende verklaring van de veroordeelde mededader. 'Er is een bewijsconstructie bestaande uit drie of vier bewijsmiddelen. Bezien vanuit de positie van de nabestaanden zou een veroordeling zonder een inhoudelijk oordeel over de bekentenis van verdachte een goede uitkomst van deze procedure zijn.'

Voor het geval het gerechtshof toch de bekentenis van de verdachte mee wil wegen, stelt de AG zich op het standpunt dat die niet op een ongeoorloofde wijze is verkregen. 'Ik kan op basis van de opgenomen gesprekken maar tot één conclusie komen; de verdachte heeft zelf de keuze gemaakt om te verklaren. Ik durf zelfs te zeggen, het was zijn afgewogen keuze.'

Grof, lomp en onbeschoft
De AG eist een forse gevangenisstraf, langer dan aan de reeds veroordeelde man in deze zaak is opgelegd. Dit gezien de ernst van het feit. Maar ook zeker gezien de houding van de verdachte tijdens dit proces. 'Hij gedroeg zich zodanig grof, lomp en onbeschoft dat er geen normaal gesprek met hem te voeren was. Daar zat iemand waar je buiten met een grote boog omheen zou lopen. (…) Is er dan niets positiefs te zeggen over hem? Ik zou het werkelijk niet weten.'