Onderzoekscommissie: geen verkapte uitlevering in de zaak Poch

Het verstrekken van inlichtingen over vliegbewegingen van een Argentijns-Nederlandse piloot, de heer Julio Poch, in september 2009 door Nederland aan Argentinië was geen verkapte uitlevering. Oud-minister van Justitie Hirsch Ballin heeft indertijd ook geen ministeriële aanwijzing verstrekt met betrekking tot de zaak Poch. De minister heeft evenmin persoonlijke opdrachten verstrekt die de uitvoering van het onderzoek naar de heer Poch raakten. Dat blijkt uit het onderzoek van de Commissie Dossier J.A. Poch onder leiding van de heer prof. mr. A.J. (Ad) Machielse, oud advocaat-generaal bij de Hoge Raad.

Minister Grapperhaus van Justitie en Veiligheid heeft het rapport van de Commissie vandaag naar de Tweede Kamer gestuurd. Hij kondigde in januari 2019 onafhankelijk onderzoek aan dat antwoord moest geven op vragen die leefden over de rol van de Nederlandse autoriteiten in het dossier Poch. De Commissie heeft grondig onderzoek verricht langs verschillende lijnen en schrijft veel onderzoeksmateriaal te hebben ontvangen. Het gaat zowel om (doorgaans oudere) papieren dossiers als digitale archieven. Een aantal dossiers is niet aangetroffen. Desalniettemin is de Commissie van mening dat zij ,,een verantwoorde feitenreconstructie’’ heeft kunnen maken.

De Commissie trekt heldere conclusies over een aantal belangrijke rechtstatelijke vragen die leefden over deze kwestie. Dat is belangrijk voor alle betrokkenen volgens minister Grapperhaus; in het bijzonder voor de heer Poch die langer in voorlopige hechtenis heeft gezeten dan voorzien. Ook voor de aangevers van de melding is deze langlopende zaak zwaar geweest. De Commissie maakt duidelijk dat zij hun burgerplicht vervulden en te goeder trouw hebben gehandeld.

Het onderzoek van de Commissie concentreert zich op de periode waarin de melding over de uitlatingen van de heer Poch over dodenvluchten bij de politie in september 2006 binnenkwam, tot aan het moment waarop de heer Poch in mei 2010 door Spanje werd uitgeleverd aan Argentinië. Het Commissie-onderzoek gaat niet over het in Argentinië gevoerde strafproces waarin nog hoger beroep loopt.

Nederland was volgens de Commissie, bijvoorbeeld op basis van het Folteringverdrag, gehouden de grootst mogelijke mate van rechtshulp aan Argentinië te verlenen. Het standpunt dat een eventuele vervolging van de heer Poch beter in Argentinië kon plaatsvinden, berustte op een aantal overwegingen:

  • Nederland vindt principieel dat vervolging bij voorkeur dient plaats te vinden in het land waar het delict is gepleegd. Daar bevinden zich de (nabestaanden van de) slachtoffers en redelijkerwijs ook het bewijsmateriaal;
  • De juridische mogelijkheden tot een vervolging in Nederland waren – los van praktische problemen met de bewijsvergaring - beperkt;
  • Argentinië gaf aan dat het bij voorkeur de vervolging van Poch zelf ter hand nam en deed daartoe rechtshulpverzoeken aan Nederland, waaraan Nederland zich gehouden voelde medewerking te verlenen.

De vraag of Nederland door het verschaffen van inlichtingen over de vliegbewegingen van Poch aan Argentinië een verkapte uitlevering in gang heeft gezet, wordt door de Commissie ontkennend beantwoord. De Commissie stelt daarbij vast dat de Nederlandse staat niet heeft teweeggebracht dat de heer Poch indertijd is afgeweken van wat hij van plan was te doen: het volgens schema uitvoeren van een vlucht voor Transavia naar Valencia.

De Commissie gaat ook in op vragen over vermeende beïnvloeding door minister Hirsch Ballin of het Koninklijk Huis. Er zijn er geen aanwijzingen gevonden voor een rol van het Koninklijk Huis, anders dan de in het rapport vermelde interventiepoging die beweerdelijk kwam vanuit kringen rond het Koninklijk Huis - een telefoontje van een onbekende naar de Nederlandse vertegenwoordiger bij Eurojust - dat zonder gevolgen is gebleven. De Commissie heeft geen nadere bevestiging kunnen krijgen van dit voorval. Minister Hirsch Ballin heeft na het verschijnen van een artikel in Vrij Nederland in oktober 2007 en de daaropvolgende Kamervragen, aangegeven dat hij ‘de vinger aan de pols wilde houden’. De Commissie stelt vast dat hij daarmee invulling gaf aan zijn ministeriële verantwoordelijkheid. De minister heeft geen persoonlijke opdrachten verstrekt die de uitvoering van het onderzoek naar de heer Poch raakten.