Armoederisico bevolking in 2019 een fractie lager

In 2019 maakte 6,2 procent van de Nederlandse bevolking deel uit van een huishouden met een inkomen onder de lage-inkomensgrens en liep aldus risico op armoede. Dat is iets minder dan in de twee voorgaande jaren, toen 6,3 procent van de bevolking van een laag inkomen moest rondkomen. Onder werknemers bleef het armoederisico ongewijzigd. Dit meldt het CBS naar aanleiding van nieuwe cijfers over het risico op armoede.

Iets meer dan één miljoen mensen leefden in 2019 in een huishouden onder de lage-inkomensgrens, van wie 391.000 al ten minste vier jaar achtereen (2,5 procent van de bevolking). Sinds 2017 bleef het aandeel met een langdurig armoederisico onveranderd.

De lage-inkomensgrens staat voor een vast koopkrachtbedrag en wordt jaarlijks gecorrigeerd voor de prijsontwikkeling. In 2019 lag de grens voor een alleenstaande op netto 1 090 euro per maand. Voor een paar zonder kinderen was dat 1 530 euro, en met twee minderjarige kinderen 2 080 euro. Voor een eenoudergezin met twee minderjarige kinderen bedroeg de grens 1660 euro.

Armoederisico zzp’ers hoger dan van zmp’ers en werknemers
Van de 6,5 miljoen 15- tot 75-jarigen met hoofdzakelijk inkomen uit loondienst maakte 1,5 procent deel uit van een huishouden met een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Dat percentage is even groot als in 2018 en in 2017. Sinds 2013 is het armoederisico van zowel zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) als van zelfstandigen met personeel (zmp’ers) elk jaar verder afgenomen. In 2018 kwam 6,9 procent van de zzp’ers uit een huishouden met een inkomen onder de lage-inkomensgrens en 3,7 procent van de zelfstandigen met personeel.

Werknemers hebben het laagste armoederisico maar vormen wel de grootste groep werkenden. Daarom is bij hen het absolute aantal met een laag inkomen groter dan onder zmp’ers en zzp’ers. In 2018 hadden 96 duizend werknemers een laag inkomen, tegen respectievelijk 11.000 zmp’ers en 64.000 zzp’ers.

Armoederisico relatief groot in handel, vervoer en horeca
Zelfstandigen kennen een relatief grote spreiding in armoederisico. Zzp’ers spannen in dit opzicht de kroon. Het armoederisico van zzp’ers varieerde in 2018 van 1,7 procent in de financiële dienstverlening tot 11,7 procent in de bedrijfstak cultuur, recreatie en overige dienstverlening en 12,0 procent in handel, vervoer en horeca. Laatstgenoemde sectoren zitten nu in de hoek waar door corona de meeste klappen vallen.

Bij de zmp’ers hadden de werkenden in de financiële dienstverlening en de gezondheids- en welzijnszorg met respectievelijk 1,0 procent en 1,2 procent het laagste armoederisico, in handel, vervoer en horeca en in de bedrijfstak cultuur, recreatie en overige dienstverlening liepen zmp’ers het hoogste risico met respectievelijk 5,6 procent en 6,1 procent.

Ruim 1,7 miljoen werkenden betrokken in 2018 hun inkomen vooral uit handel, vervoer en horeca. In deze bedrijfstak werkten verreweg de meeste zmp’ers en zzp’ers met elk een aandeel van rond 8 procent. De bedrijfstak telde in 2018 dan ook het grootste aantal zelfstandigen met een inkomen onder de lage-inkomensgrens, te weten 18 duizend zzp’ers en 7 duizend zmp’ers.

Bij werknemers is er relatief weinig spreiding in het armoederisico over de verschillende bedrijfstakken. De bandbreedte liep in 2018 van 0,2 procent in het openbaar bestuur en overheidsdiensten naar 2,7 procent in de zakelijke dienstverlening.

Minder kinderen met armoederisico
In 2019 maakten 251.000 minderjarige kinderen (7,8 procent) deel uit van een gezin met een inkomen onder de lage-inkomensgrens, zevenduizend minder dan in het jaar ervoor (7,9 procent). Het aantal kinderen in een gezin dat al minstens vier jaar moest rondkomen van een laag inkomen was met bijna 3.000 gedaald, naar 99.000 (3,2 procent).

Het aantal kinderen met armoederisico steeg ten tijde van de vorige crisis en bereikte in 2013 de piekwaarde van 321.000 kinderen (9,9 procent). Daarna daalde het aantal kinderen met risico op armoede elk jaar verder. De groep kinderen met langdurig armoederisico is sinds 2015 jaarlijks kleiner geworden. Van elke tien minderjarige kinderen met armoederisico in 2019 hadden er ruim vijf een niet-westerse migratieachtergrond, bijna één een westerse migratieachtergrond en bijna vier een Nederlandse achtergrond.