ICT'ers werken vaakst vanuit huis tijdens coronacrisis

Werknemers met een ICT-beroep werkten in het tweede kwartaal van 2020 het vaakst (deels) vanuit huis. Ten opzichte van hetzelfde kwartaal een jaar eerder is het aandeel thuiswerkers onder ICT-werknemers verdubbeld, tot ruim 40 procent. Dat is de grootste toename van alle beroepsklassen. Vooral werknemers van het hoogste beroepsniveau doen hun werk of een deel daarvan thuis. Dit komt naar voren uit nieuwe cijfers van het CBS.

Managers, werknemers met een creatief of taalkundig beroep, en werknemers met een pedagogisch beroep verrichten ook relatief vaak werk vanuit huis. Maar bij managers en werknemers met een pedagogisch beroep is het niveau in vergelijking met hetzelfde kwartaal een jaar eerder vrijwel gelijk gebleven. In de creatieve en taalkundige beroepen is wel een groter deel van de werknemers (ook) thuis gaan werken in het tweede kwartaal.

Daartegenover staan werknemers in beroepen die zich minder lenen voor thuiswerk, zoals dienstverlening, transport en logistiek, of agrarische beroepen. Zowel voor als tijdens de coronacrisis werkten zij relatief weinig vanuit huis.

Vooral thuiswerk in beroepen van het hoogste niveau
ICT’ers van het hoogste beroepsniveau 4 deden in het tweede kwartaal van 2020 het vaakst werk vanuit huis. Bij ICT-werknemers met het hoogste beroepsniveau was dit 44 procent, tegen 25 procent van de werknemers met het beroepsniveau daaronder. Ook in andere beroepsklassen werd op het hoogste beroepsniveau relatief vaak werk verricht vanuit huis. Met 28 procent was dat aandeel voor zorg- en welzijnsberoepen op het hoogste niveau het kleinst.

Thuiswerken nauwelijks mogelijk in lagere beroepsniveaus
De mate waarin mensen thuiswerken hangt uiteraard sterk samen met de mogelijkheden hiertoe. De meest recente cijfers daarover gaan over 2019. In beroepen van niveau 1 en 2 was thuiswerken vorig jaar niet of nauwelijks mogelijk, respectievelijk 4 procent en 16 procent had daartoe naar eigen zeggen de mogelijkheid. Het gaat dan bijvoorbeeld om technische beroepen als timmerman en loodgieter, dienstverlenende beroepen (zoals kapper, schoonmaker en barkeeper) en beroepen in transport en logistiek (denk aan chauffeurs, laders, lossers, maar ook vakkenvullers). In 2019 was ruim de helft van de werknemers in Nederland werkzaam in een beroep van niveau 1 of 2. Van werknemers met het hoogste beroepsniveau (niveau 4) gaven ruim 7 van de 10 aan de mogelijkheid te hebben om thuis te werken. In zorgberoepen zijn er ook op een hoger beroepsniveau relatief weinig mogelijkheden om thuis te werken.

Toename werk vanuit huis
In het tweede kwartaal van 2020 waren er 7,4 miljoen werknemers, van wie er 6,5 miljoen daadwerkelijk aan het werk waren. De rest had wel betaald werk maar werkte niet, bijvoorbeeld in verband met vakantie, ziekte of omdat dat niet mogelijk was vanwege de coronamaatregelen. 1 op de 5 werknemers die wel werkten gaf aan in de voorafgaande week werk mee naar huis te hebben genomen. Eerder schommelde dit aandeel tussen de 10 en 15 procent. Gemiddeld werkten ze 23 uur per week thuis van hun totale gebruikelijke arbeidsduur (gemiddeld 34 uur per week). Hiervan waren 19 uren betaalde arbeidsuren.

Over het aantal thuiswerkuren heeft het CBS niet eerder op deze manier gepubliceerd. De berichtgeving over thuiswerken was in voorgaande gevallen gebaseerd op de vraag of werknemers ‘doorgaans’ of ‘wel eens’ thuiswerken. In 2019 was dat bij 34 procent van de werknemers het geval, en bij 65 procent van de zelfstandigen.