Vreemdelingen moeten biometrische gegevens afstaan bij aanvraag voorlopige verblijfsvergunning

Vreemdelingen, onder wie Turkse onderdanen, zijn bij hun aanvraag om een voorlopige verblijfsvergunning verplicht om mee te werken aan het verstrekken van persoonsgegevens in de vorm van een digitale gezichtsopname en tien vingerafdrukken. Het verwerken, opslaan en de termijn van bewaren van deze zogenoemde biometrische gegevens in de vreemdelingenadministratie gaat niet verder dan nodig is om identiteits- en documentfraude te voorkomen en te bestrijden. Dat staat in een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van vandaag.

Deze uitspraak is het sluitstuk van een juridische procedure waarin de Afdeling bestuursrechtspraak eerder zogenoemde prejudiciële vragen stelde aan het Europees Hof van Justitie over de uitleg van de Associatieovereenkomst tussen Europa en Turkije.

Achtergrond
De uitspraak gaat over twee Turkse onderdanen aan wie de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in 2014 voorlopige verblijfsvergunningen heeft verleend, maar die bezwaar hebben tegen de verplichting mee te werken aan het verstrekken van biometrische gegevens. Zij hebben ook bezwaar tegen het aan derden beschikbaar stellen van hun biometrische gegevens voor strafrechtelijke doeleinden.

Uitkomst van deze zaak
De Afdeling bestuursrechtspraak is van oordeel, in navolging van het Hof van Justitie, dat het verwerken, opslaan en de termijn van bewaren van biometrische gegevens in de vreemdelingenadministratie niet verder gaat dan nodig is om identiteits- en documentfraude te voorkomen en te bestrijden.

Het Hof van Justitie heeft geen antwoord gegeven op de vraag van de Afdeling bestuursrechtspraak of het aan derden beschikbaar stellen van biometrische gegevens voor strafrechtelijke doeleinden een beperking betekenen voor Turkse onderdanen, of dat die mogelijkheid te onzeker en indirect is om een beperking te kunnen zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak ziet in de motivering van het Hof om deze vraag niet te beantwoorden een bevestiging voor haar oordeel dat van een beperking geen sprake is. De Afdeling bestuursrechtspraak ziet zich daarin ook gesteund door het standpunt van de advocaat-generaal bij het Hof van Justitie in zijn conclusie in deze zaak.