Russische Federatie verliest hoger beroep over de Yukos-arbitrage

De Russische Federatie is in een arbitraal vonnis uit 2014 veroordeeld miljarden dollars aan schadevergoeding te betalen aan enkele aandeelhouders van Yukos. De Russische Federatie heeft vervolgens bij de Nederlandse rechter geëist dat de uitspraak in de Yukos-arbitrage zou worden vernietigd. De rechtbank gaf de Russische Federatie gelijk, maar het gerechtshof Den Haag heeft vandaag beslist dat het vonnis van de rechtbank niet juist is. Dit betekent dat de arbitrale uitspraak weer van kracht is.

Yukos Oil Company (‘Yukos’) was een van de grootste olie- en gasmaatschappijen in de Russische Federatie. In de jaren ’90 van de vorige eeuw is Yukos geprivatiseerd. Bestuursvoorzitter en één van de aandeelhouders van Yukos was Mikhail Khodorkovsky.

In de jaren 2003-2006 heeft de Russische Federatie een aantal omvangrijke belastingheffingen aan Yukos opgelegd en in verband daarmee een belangrijke productiemaatschappij van Yukos geveild. Uiteindelijk is Yukos in 2006 failliet verklaard.

Drie grootaandeelhouders (Veteran Petroleum Ltd., Yukos Universal Ltd. en Hulley Enterprises Ltd.) hebben daarop een arbitrage tegen de Russische Federatie aanhangig gemaakt. Arbitrage is een vorm van particuliere rechtspraak, waarbij drie onafhankelijke arbiters (het Scheidsgerecht) over de zaak oordelen. De arbitrageprocedure heeft ongeveer tien jaar in beslag genomen.

In een uitspraak van 18 juli 2014 heeft het Scheidsgerecht de Russische Federatie veroordeeld om aan de drie aandeelhouders in totaal ca. US$ 50 miljard te betalen als schadevergoeding. Het Scheidsgerecht was van oordeel dat het de Russische Federatie niet werkelijk te doen was om belasting van Yukos te innen, maar om Khodorkovsky als potentiële rivaal van president Putin uit te schakelen en zich de eigendommen van Yukos toe te eigenen.

Het Scheidsgerecht baseerde zijn bevoegdheid om over de vordering van de aandeelhouders te oordelen op art. 26 van het Verdrag inzake het Energiehandvest (de ‘Energy Charter Treaty’ of ‘ECT’). In de ECT staat dat een geschil tussen een verdragsstaat en een buitenlandse investeerder door middel van arbitrage kan worden beslecht. De Russische Federatie heeft dit verdrag wel ondertekend, maar nooit bekrachtigd. De ECT is wel gedurende een aantal jaren voorlopig van toepassing geweest op de Russische Federatie.

Omdat de arbitrageprocedure in Den Haag plaatsvond, kon de Russische Federatie bij de Nederlandse rechter vernietiging van de arbitrale uitspraak vorderen. Vernietiging van een arbitrale uitspraak kan maar op een beperkt aantal gronden. Eén van die gronden is dat het Scheidsgerecht niet bevoegd was over de zaak te oordelen.

De rechtbank heeft in haar vonnis van 20 april 2016 de uitspraak van het Scheidsgerecht vernietigd, omdat zij van oordeel was dat het Scheidsgerecht niet bevoegd was over de zaak te oordelen. De ECT bood daarvoor naar het oordeel van de rechtbank geen basis.

Het Haagse hof is het niet eens met het vonnis van de rechtbank. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht berust volgens het hof wel degelijk op de ECT. Toen de Russische Federatie de ECT ondertekende, heeft zij de verplichting op zich genomen dat verdrag voorlopig toe te passen, tenzij dat in strijd zou komen met Russisch recht. Van strijd met Russisch recht is naar het oordeel van het hof geen sprake. De Russische Federatie had ook nog een aantal andere argumenten aangevoerd waarom de arbitrale uitspraak zou moeten worden vernietigd, maar die heeft het hof eveneens verworpen.

Het resultaat is dat de arbitrale uitspraak van 18 juli 2014 weer van kracht is. De Russische Federatie kan tegen de beslissing van het hof cassatieberoep bij de Hoge Raad instellen.