Besluit om bestuur Haga Lyceum te vervangen van tafel

Er was geen wettelijke grond voor het besluit van de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media om het bestuur van het Amsterdamse Cornelius Haga Lyceum te vervangen. Het besluit is onder meer in strijd met het recht op de vrijheid van onderwijs. Tot die conclusie komt de bestuursrechter.

De minister besloot op 16 september 2019 dat de Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland (SIO) het voltallige bestuur van het Haga Lyceum moest vervangen. De minister zag daarvoor twee redenen. De school zou allereerst onvoldoende invulling geven aan de wettelijk vastgelegde opdracht om actief burgerschap en sociale integratie te bevorderen. Daarnaast zou er sprake zijn van financieel wanbeleid en zelfverrijking. De bestuursrechter komt echter tot de conclusie dat de minister niet de aanwijzing had mogen geven om het schoolbestuur te vervangen.

Vrijheid van onderwijs bij invulling van burgerschapsopdracht
Een deel van de verwijten van de minister kwamen er in essentie op neer dat de school een actievere en andere invulling zou moeten geven aan de burgerschapsopdracht. Uit de wetsgeschiedenis blijkt echter dat scholen een grote vrijheid hebben bij de invulling van die opdracht. De eisen die de minister aan SIO stelt, gaan volgens de rechtbank te ver.

Grondwet
De rechtbank gaat ook niet mee in de stelling van de minister dat de school openlijk afstand moet nemen van personen met een omstreden (salafistisch) gedachtegoed en omstreden gedachtegoed met de leerlingen moet bespreken. Hoe een school hiermee omgaat wordt namelijk niet in de burgerschapsopdracht geregeld. De keuzes die SIO hierin maakt, vallen binnen de vrijheid van onderwijs die is verankerd in de Grondwet.

Risico’s rond ongewenste beïnvloeding van leerlingen?
Volgens de minister bestaat het risico dat leerlingen van de school worden blootgesteld aan ongewenste beïnvloeding door vijf personen. De betrokkenheid van sommige van deze personen bij de school was echter beperkt. Van de andere personen staat niet vast dat zij omstreden gedachtegoed hebben. Ook is niet komen vast te staan dat één van deze vijf personen omstreden gedachtegoed op de school zou hebben uitgedragen. Er is daarom ook niet gebleken van risico’s die zo groot zijn dat SIO in het kader van de burgerschapsopdracht anders had moeten handelen.

Wel onrechtmatige uitgaven, geen financieel wanbeleid
Ten aanzien van het financiële beleid van de school is er naar het oordeel van de rechtbank wel reden tot kritiek. Bij vier uitgaven is inderdaad vast komen te staan dat er sprake was van zelfverrijking en onrechtmatig handelen. De Inspectie voor het Onderwijs was echter al in 2018 op de hoogte van een deel van deze uitgaven en zag daarin toen geen aanleiding om alarm te slaan. Andere uitgaven die volgens de minister onrechtmatig zijn, waren ook volgens de accountant niet in strijd met de regels. De minister heeft niet duidelijk gemaakt waarom die uitgaven toch wel in strijd met de regels zouden zijn. De gestelde administratieve tekortkomingen rechtvaardigen niet de conclusie dat sprake zou zijn van algeheel financieel wanbeleid.

Aanwijzing gaat te ver
De opdracht om een voltallig schoolbestuur te vervangen, is de meest ingrijpende beslissing die de minister op dit vlak kan nemen. Het door de rechtbank vastgestelde wanbeheer is aanzienlijk minder omvattend en minder ernstig dan de verwijten die de minister aan SIO heeft gemaakt. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt verder dat een aanwijzing alleen kan worden gegeven als het niet mogelijk is om de situatie met andere, minder vergaande maatregelen te verbeteren. De minister heeft niet aangetoond dat er geen andere mogelijkheden waren om de financiële problemen die er bij de school speelden, op een andere manier op te lossen.