Vrouw stabiele factor op boerderij

Het aandeel vrouwen dat werkzaam is in de landbouwsector schommelt sinds het jaar 2000 rond een derde van het aantal werkzame personen. In 2017 ging het om ruim 56.000 vrouwen. De meesten waren werkzaam op familiebedrijven. Dat blijkt uit de definitieve cijfers van de Landbouwtelling van het CBS.

In Nederland waren in 2017 –volgens de laatste landbouwtelling- 170.000 personen regelmatig werkzaam in de landbouwsector. Van alle vrouwen die werkzaam waren in de landbouw werkten 8 op de 10 op een familiebedrijf. In totaal waren er vorig jaar ruim 138.000 personen op familiebedrijven werkzaam, waaronder 46.000 vrouwen. Van de vrouwelijke arbeidskrachten op familiebedrijven werkt 55 procent gemiddeld 20 uur per week of meer.

Meeste vrouwen op paard- en ponybedrijven
Het aandeel vrouwen op agrarische familiebedrijven is het grootst op paard- en ponybedrijven. In 2017 was 47 procent van de arbeidskrachten op deze bedrijven een vrouw. Deze sector wordt gevolgd door de geitenhouderij en de glastuinbouw, waar achtereenvolgens 40 en 36 procent van de werkzame personen vrouw was. Het aandeel vrouwen is het laagst in de bloembollensector, in deze sector was 26 procent van het aantal werkzame personen een vrouw.

Lichte daling aantal vrouwelijke bedrijfshoofden
In 2017 waren zo’n 2800 vrouwen actief als bedrijfshoofd. Het aandeel vrouwelijke bedrijfshoofden is in de periode 2005-2017 afgenomen van 9 naar 6 procent. De meeste vrouwelijke bedrijfshoofden zijn in de landbouwsector te vinden op paard- en ponybedrijven. Op 20 procent van deze bedrijven staat een vrouw aan het roer. Het aandeel vrouwelijke bedrijfshoofden is het laagst op melkveehouderijbedrijven (2 procent). De gemiddelde leeftijd van vrouwelijke bedrijfshoofden is 55 jaar, deze leeftijd is gelijk aan die van de mannelijke bedrijfshoofden. Van de vrouwelijke bedrijfshoofden werkte vorig jaar 71 procent gemiddeld 20 uur per week of meer.

Vrouwen hoger opgeleid dan mannen
Vrouwelijke bedrijfshoofden hebben vaker een hogere opleiding dan mannelijke. Minstens 22 procent van de vrouwen had in 2016 een hogere beroepsopleiding of een universitaire studie afgerond. Bij de mannen is dat minstens 12 procent. Wel is de hoogst genoten opleiding van vrouwen minder vaak een agrarische opleiding. 28 procent van de vrouwelijke bedrijfshoofden heeft een agrarische opleiding gevolgd tegenover 82 procent van de mannen.

Boerinnen hebben iets vaker een baan buiten het bedrijf dan boeren. In 2016 had 27 procent van de vrouwelijke bedrijfshoofden een baan buiten het bedrijf, bij de mannen was dat 23 procent. Mannen zijn wel vaker betrokken bij de uitvoering van verbredingsactiviteiten dan vrouwen. 29 procent van de mannelijke bedrijfshoofden voerde verbredingsactiviteiten uit, van de vrouwen was dat 24 procent. Behalve met natuur en landschapsbeheer houden vrouwen zich voornamelijk bezig met agrotoerisme of vrijetijdsbesteding en de verkoop van landbouwproducten.