Vluchteling leeft vaker in armoede

Ruim de helft van de huishoudens van mensen uit vluchtelinglanden had in 2016 een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Dit is ruim zes keer zo vaak als gemiddeld. Van de huishoudens met een Syrische migratieachtergrond had ruim driekwart een laag inkomen; huishoudens met een Eritrese migratieachtergrond hadden met 83 procent het vaakst risico op armoede. Dit meldt het CBS in het rapport Armoede en sociale uitsluiting 2018.

Ook huishoudens met een hoofdkostwinner van Somalische komaf hadden met 62 procent vaak een laag inkomen. Het merendeel van de huishoudens met een Syrische, Somalische of Eritrese achtergrond heeft een laag inkomen omdat de bijstand hun voornaamste bron van inkomen is. Bij huishoudens uit Irak, Afghanistan en Iran was het armoederisico eveneens relatief groot.

In huishoudens met een hoofdkostwinner met een Eritrese of Somalische migratieachtergrond houdt een laag inkomen het vaakst langdurig aan. Ook van de huishoudens met een Iraakse of Syrische achtergrond heeft een kwart of meer langdurig een laag inkomen. Wel gaat het bij huishoudens met een Syrische of Eritrese achtergrond om een beperkte groep: in totaal 1.200.

Gemiddeld
Gemiddeld moest in 2016 ongeveer 3,3 procent van de huishoudens in Nederland al ten minste vier jaar achtereen van een laag inkomen rondkomen. Bijna 30 procent van de huishoudens met een hoofdkostwinner van Marokkaanse herkomst had in 2016 risico op armoede. Dat is meer dan huishoudens met een Turkse, Antilliaanse en Surinaamse achtergrond, de andere drie grootste bevolkingsgroepen met een niet-westerse achtergrond.

Ook een langdurig laag inkomen kwam het vaakst voor bij huishoudens met een Marokkaanse achtergrond. De arbeidsdeelname onder personen met een Surinaamse achtergrond is relatief hoog. Het risico op armoede was onder deze groep daarom met 18 procent het laagst. Een laag inkomen was onder deze groep bovendien het minst vaak langdurig.

Oost-Europa
Huishoudens met een Duitse, Belgische, Britse of Indonesische afkomst hebben minder vaak een laag inkomen dan huishoudens met een Poolse Bulgaarse of Roemeense achtergrond. Arbeidsmigranten met een Oost-Europese achtergrond doen meestal laaggeschoold werk, terwijl migranten uit West-Europa vaak (hoogopgeleide) kenniswerkers zijn. Huishoudens met een Bulgaarse achtergrond lopen met 36 procent een relatief groot risico op armoede. Bovendien kampen ze betrekkelijk vaak langdurig met armoede, net als huishoudens van Roemeense komaf.

Wel gaat het om kleine groepen: ongeveer 2 op de 1.000 huishoudens in Nederland is van Bulgaarse of Roemeense afkomst.

Tweede generatie minder vaak laag inkomen
Het risico op armoede bij huishoudens met een hoofdkostwinner van niet-westerse komaf uit de tweede generatie is duidelijk lager dan bij de eerste generatie. De tweede generatie is gemiddeld hoger opgeleid en heeft daardoor betere kansen op de arbeidsmarkt. Tijdens de economische crisis nam het risico op armoede het meest toe onder niet-westerse huishoudens. Dat gold voor de eerste generatie meer dan voor de tweede.

Met het herstel van de economie vanaf 2014 daalde het risico op armoede ook weer vooral onder deze huishoudens. Mensen met een niet-westerse migratieachtergrond zijn gemiddeld genomen betrekkelijk jong. Doordat ze vaker flexbanen hebben, raken ze in economisch mindere tijden sneller hun baan kwijt, waardoor de conjunctuur een belangrijke rol speelt in hun risico op armoede.

Waar het gemiddelde armoederisico in Nederland vanaf 2014 terugliep, nam het voor huishoudens met een Syrische of Eritrese afkomst juist toe. De meeste vluchtelingen uit deze landen deden een beroep op de bijstand op het moment dat ze een verblijfsvergunning kregen. In combinatie met de grote toestroom uit deze landen tijdens de vluchtelingencrisis, nam hierdoor het aandeel huishoudens met een laag inkomen in deze groepen toe.

Vluchteling leeft vaker in armoede (Foto: Centraal Bureau voor de Statistiek)
Vluchteling leeft vaker in armoede (Foto: Centraal Bureau voor de Statistiek)