God en de unicorn

KAF-submit

Mijn kat heet Midas. Ze (ja, het is een ze) is wit-oranje-grijs-bruin van kleur en heeft groene ogen. Ze geeft niks om laserpennen, haar hobby is continu verharen, en af en toe hoor ik haar een haarbal uitbraken die ik vervolgens mag gaan zoeken in mijn appartement. En ze bestaat. Dat laatste is misschien een triviaal gegeven, maar ook dat is een beschrijving van het beest. Ze heeft snorharen, vier poten en ze bestaat.

Nu zat ik me af te vragen of ‘bestaan’ wel een eigenschap is van iets. Ik kan heel eenvoudig in mijn hoofd wat eigenschappen van Midas veranderen, zoals het al dan niet hebben van snorharen, of het aantal poten onder haar lijf. Maar had ze ook snorharen en vier poten kunnen hebben, terwijl ze niet bestaat? Soms denk ik van wel, dan was ze mijn imaginaire kat met vier poten en snorharen. Maar soms denk ik weer van niet: iets dat niet bestaat heeft ook geen vier poten en al helemaal geen snorharen.

Ontologisch Argument

Ik wil de lezer niet simpelweg lastig vallen met de zaken waar ik ‘s nachts van wakker kan liggen. Bovenstaande gedachtegang is namelijk van groot belang voor een eeuwenoud argument voor het bestaan van God, het zogeheten Ontologische Argument. Er bestaan verschillende varianten van, maar het werd als eerste uitgewerkt door St. Anselmus. Het argument komt ongeveer op het volgende neer:

“God is het grootst mogelijk voorstelbare wezen. Probeer je het grootste en meest volmaakte ding voor te stellen; als je aan iets nóg volmaakters zou kunnen denken, dan dacht je eerder niet aan God. Omdat ‘bestaan’ een volmaakter eigenschap is dan ‘niet bestaan’, volgt hieruit logisch en onontkoombaar dat God die eigenschap bezit en dus bestaat.”

Existentie als eigenschap?

Hedendaagse theologen als Alvin Plantinga en William Lane Craig gebruiken dit argument veelvuldig in hun academisch werk. Is het dan echt zó eenvoudig om aan te tonen dat iets bestaat? Door simpelweg ‘bestaan’ als eigenschap toe te kennen aan een concept? Dat wil ik ook wel eens proberen.

Ik denk aan een wit dier dat lijkt op een paard. Alleen heeft dit dier een grote hoorn op zijn snuit, en wil het als het last heeft van winderigheid nog wel eens een regenboog uit zijn achterste laten pruttelen. Het is zeg maar een soort unicorn, maar er is één verschil: dit dier bestaat echt. Het heet dan ook een truenicorn. Als je je dit grappige beest nu voor de geest haalt maar eigenlijk niet gelooft dat het bestaat, denk je dus aan de unicorn en niet aan de truenicorn. Want die bestaat wel.

Het is dus écht zo gemakkelijk. Ik ga vandaag nog op zoek naar de truenicorn om te ontdekken hoe de regenboog ruikt, en ik vermoed hem te kunnen vinden op die ene plek in het bos waar ook de toverfeitjes (verwart u ze niet met de niet-bestaande toverfeetjes) en Plausibel de Boskabouter wonen.

‘Deze column werd geschreven door Job van schrijverscollectief Kaf.’