Even kind zijn

Neuskleuter

Zo nu en dan hoor je de zin: “Ik voel me soms nog net twaalf hoor!” Meestal wordt dit uitgesproken door personen van twintig jaar en ouder. Het zou toch heerlijk zijn om je weer even jong te voelen, helemaal los te gaan zonder je zorgen te maken over de kosten, gevolgen van alcohol de volgende ochtend en je niets aan te trekken van alle sociale regels die nu eenmaal bij je leeftijd passen. Afgelopen weekend beleefde ik even zo’n dag: ik had drie kinderen te leen om helemaal los te gaan in een overdekte speelhal.

Trampolines, glijbanen, blokken bouwen, springkussens, de ballenbak: een lawine van primaire kleuren komt op je af als je een kinderspeelhal binnenloopt. Mijn hart maakte een dubbele salto van blijdschap bij het zien van alles wat er te ontdekken viel. De leenkinderen waren er al eerder geweest en voelden zich er prima thuis. De twee oudste jongens gingen ervandoor, zodat ik met het jongste meisje als excuus overal kon klimmen, klauteren en meer.

In het begin was het lastig om de grotemensencensuur in mijn hoofd uit te zetten. Duizenden gedachten raceten door mijn hoofd terwijl ik op mijn sokken achter het meisje aanrende om zo snel mogelijk naar de eerste glijbaan te gaan: “Niet rennen over het gangpad, speelplaats tot en met twaalf jaar, één kind tegelijk op de trampoline, laat je tas niet zomaar achter, waar zijn de toiletten voor als het nodig is, heb ik de verwarming thuis wel uitgedaan, mogen volwassenen hier ook naar binnen, waar is de EHBO-post, scheur ik niet uit mijn broek op de trampoline, portemonnee en telefoon bij me houden, fietssleutels niet kwijtraken, hoe zien die kinderen er ook alweer uit, zou daar een maximumgewicht voor zijn?” Gelukkig werden enkele vragen al snel beantwoord door de ouders die als begeleider met hun kind in de ballenbak zaten. Wat zij konden, kon ik ook!

Al bij de eerste hindernis merkte ik waarom het voor kinderen tot twaalf jaar was gebouwd: waar het kleine drommeltje de helling oprende, verloor ik haar bijna onmiddellijk uit het oog omdat ik me als de klokkenluider van de Notre-Dame door de lage gangetjes omhoogwerkte. Ik zag nog net haar voetjes boven mijn hoofd verdwijnen om te begrijpen dat ik mijn lange lijf door plateautjes moest zigzaggen om daar te komen. Dankzij het handboek Origami voor Beginners wist ik nog hoe ik mijn knieën moest vouwen en vanuit een foetushouding uit kon strekken naar het volgende platform, maar het viel niet mee met die veertien hummeltjes die mij in de tussentijd links en rechts passeerden alsof ik helemaal niet bestond.

Eenmaal bovenaan kwam nog een schuine helling, gemaakt van dat zachte meeverende materiaal. Ik sprong zonder gêne voluit naar voren, omdat ik volledig op de zachte landing van dat spul vertrouwde. De landing was inderdaad zacht; de sprong was echter minder succesvol. Terwijl ik door de lucht vloog, werd mijn rug ineens keihard geraakt door de bovenste dwarsbalk van dat lage gangetje. Creperend van de pijn kroop ik verder omhoog met mijn hand op mijn onderrug. Kinderen van vijf keken mij meelijwekkend aan en vroegen zich af wat die gekke mevrouw daar aan het doen was. Intussen kwam mijn oppasmeisje me inhalen: “Ga je mee van de blauwe glijbaan?” Ik lachte als een boerin met kiespijn en wurmde me tussen meer veiligheidsnetten door naar de top.

“Dit is mijn favorietste glijbaan!” zei ze met haar stralende blauwe oogjes. Voor ik het wist, was ze weer verdwenen en zwaaide beneden naar me. Ik gooide mijn lange benen over de rand van de brede glijbaan met het idee om haar direct te volgen. Maar ik had even niet gerekend op de hoogte van dat ding. Ik dacht dat ik van een kínderglijbaan zou gaan, maar dit gevaarte was nog steiler dan de engste waterglijbaan in Duinrell! En daar zat tenminste nog water in om je vrije val soepel op te vangen! Om mij heen zaten steeds weer nieuwe angstige kindergezichtjes, die onder druk van hun vriendjes en vriendinnetjes hun bipsjes steeds weer over de rand hupsten en dat enge blauwe ding trotseerden. Ik voelde me steeds belachelijker en kleiner worden en wist niet meer hoe ik naar beneden moest komen zonder af te gaan, maar plotseling zat het oppasmeisje weer naast me. Ze pakte mijn hand: “Zullen we samen gaan? Drie, twee, een…”

Ik dacht altijd dat zo’n overdekte speelhal voor kinderen de pedagogische eigenschap had dat zij hun grenzen leerden ontdekken, samen moesten spelen en op hun beurt moesten wachten. Maar dat ik zelf nog mijn grenzen opnieuw zou herontdekken en verleggen, had ik nooit verwacht. We hebben gespeeld, geklommen, geklauterd, zonder nog aan iets anders te denken. Behalve bij het vertrek, want toen kwam ik erachter dat ik mijn fietssleutel kwijt was. Na nog een halfuur in de ballenbak te hebben gezocht, onderbroken door een ballenoorlogje met de drie oppaskinderen en de ontdekking dat je ook voorover van de glijbaan in die zee van ballen kon glijden, hadden we het toch gevonden en was het echt tijd om naar huis te gaan.

Nu ik het schrijf zit ik met blauwe plekken op mijn heup, rug, benen, geschaafde ellebogen en knieën, en een algehele spierpijn op plaatsen die ik al lang niet meer heb gevoeld. Eén ding is zeker: ik zal me nooit meer twaalf jaar oud kunnen voelen. Daarvoor voel ik me net te oud en ben ik me iets te bewust van de regels en de blikken van anderen. Maar jong voelde ik me zeker. Het was net of ik weer dertien jaar oud was!