Vrijheid

Jan (Bakoenin)

Ik heb net gedoucht en kijk even door het kleine raam in de badkamer van het chalet naar buiten. De lucht is strakblauw. Ik zie de andere campinggasten zomers erbij lopen. Vlug trek ik mijn fietsbroek aan en kies mijn Ahorn T-shirt zonder mouwen. Mijn vrouw en de fietsvrienden met wie we het pinksterweekend in Amen doorbrengen zitten al buiten te ontbijten. Ik ben nu eenmaal een nachtmens en sta dus niet zo vroeg op.
Een uurtje later zitten we op onze fietsen en zoeken het eerste knooppunt. Die knooppuntenroutes zijn wel makkelijk. Je kunt zo je eigen route uitzetten. Op ieder knooppunt kun je opnieuw kiezen waar je heen wilt. Wij willen de boswachterij Hooghalen in en daarna naar het Groote Zand. Mooie natuurgebieden met uitstekende fietspaden.

Rebecca kijkt naar buiten. De lucht is strakblauw. Het is erg benauwd in de barak. Het drogende wasgoed stinkt verschrikkelijk. Ze wil daarom snel naar buiten. Eigenlijk vindt ze het jammer dat het Pinksteren is, want nu hoeft ze niet naar school en als je in het kamp niet naar school hoeft, dan is er niets te beleven. Ze kan niet even lekker in de bossen rond het kamp gaan wandelen of fietsen. Dat is niet toegestaan. En vooral vandaag is dat jammer, want het is drukkend warm.

Vanuit boswachterij Grolloo fietsen we richting Hooghalen. Het is lekker in de bossen. Warm en toch wat schaduw. Bij een houten bruggetje over een drassig veengebied met een oude tjasker is een picknickplaats. Daar stoppen we even om een broodje te eten en een drankje te drinken. Aan het kwaken te horen zijn er daar heel veel kikkers. Verder vliegen er mooie blauwe libellen en libellen met dubbele vleugels.
We mogen ons trouwens gelukkig prijzen dat de picknickplaats niet bezet is, want er zijn vandaag erg veel fietsers. Het is druk op de fietspaden. Als je van bovenaf zou kunnen kijken, dan zou je één lang lint van fietsers door het landschap zien meanderen. Een wit lint, want de meeste fietsers zijn al aardig oud. De e-bike is een zegen voor die oude mensen, maar de fietspaden zijn wel overvol met die dingen, want mensen die nooit fietsten, doen dat nu wel.

Rebecca zit naar de voetballers te kijken. Er is een wedstrijdje aan de gang. Het is wel fijn dat je kunt sporten in het kamp. Daar wordt dan ook gretig gebruik van gemaakt. Rebecca is niet zo sportief. Wandelen vindt ze wel leuk, maar dat kun je maar beperkt doen in het kamp. School vindt ze ook leuk. Haar gedachten gaan naar haar tante. Die was tot voor kort docente op de kampschool geweest. Maar helaas moest ze weg, net als veel andere docenten. Rebecca zucht even en concentreert zich dan maar weer snel op het voetbalspel. Je kunt maar beter niet te veel nadenken over de redenen van die vele wisselingen van docenten.
Eigenlijk boeit het voetballen haar al niet meer, maar binnen in de barak is het niet uit te houden en het duurt niet lang meer of het is etenstijd. Niet dat ze zich daar nu echt op verheugt, want het eten is gewoon slecht. Bovendien zijn er altijd die vervelende gesprekken tijdens het eten. Rebecca is daarom liever alleen. Dan hoort ze de geruchten niet die de oudere kampbewoners verspreiden. Geruchten over de overvolle goederentreinen en hun bestemmingen.

De radiotelescopen zijn al van veraf te zien. Ze steken boven de bomen uit. Ik film ze als ik er vrij dichtbij ben. Ze vormen samen één van de grootste observatoria ter wereld. Ze staan eigenlijk op die plek in Drenthe omdat het in dat gebied nog redelijk stil is. In tegenstelling tot de meeste plekken in Nederland. Maar op het moment dat ik ze film is het niet zo erg stil. Het is druk op het pad. Logisch. Het is prachtig weer en er is een bezienswaardigheid. Je kunt er een rondleiding krijgen, maar niet in het observatorium. De rondleiding voert langs monumenten en reconstructies. Naast het pad waarop ik sta te filmen is een oud stukje spoor met aan het einde een stootblok. Op het spoor spelen kinderen: meisjes in bikini’s en jongens in zwembroeken, want het is heerlijk weer. Even verderop staat een gids iets uit te leggen aan een groep mensen. Sommige kinderen springen over de rails van het spoor heen en weer, anderen spelen bij het stootblok en klimmen op het stenen muurtje erachter. Het is een vrolijk zomers gezicht. Een meisje struikelt over de rails, maar al snel staat ze weer en speelt verder haasje-over met de rails. Even moet ik lachen.

Rebecca loopt naar het spoor en denkt aan haar tante. Een paar weken geleden was het haar beurt. Haar naam werd omgeroepen en dat betekende dat ze haar spullen moest pakken en op transport ging. Waar zou ze nu zijn? Gelukkig had Rebecca haar ouders nog bij zich in het kamp, maar voor hoelang? En wat zou er met haar gebeuren? Met deze vragen in haar hoofd loopt Rebecca over de Boulevard des Misères. Die naam was door de kampbewoners verzonnen en niet voor niets. Daar komen de treinen met nieuwe mensen en daar vertrekken de treinen naar de verre bestemmingen. Bestemmingen waarover allerlei verhalen de ronde doen.
Vandaag vertrekt er geen trein, want het is geen dinsdag. Het is wel erg warm en Rebecca moet ervan zweten. Ze heeft dorst, maar er is geen drinkwater in de buurt en het water dat er in het kamp aanwezig is, is slecht. Ze slikt maar een paar keer haar speeksel door. Ze loopt richting de spoorsloot. Daar kan ze haar lippen bevochtigen met het water uit de sloot. Niet echt schoon, maar het gewone drinkwater in het kamp is niet veel beter. Ze kijkt naar het spoor. Een konijntje rent over het spoor. Het springt over de rails naast het spoor en even later weer terug naar het midden van het spoor, maar het struikelt over de rails. Rebecca vergeet even haar dorst en moet er zelfs om lachen.
‘Was ik maar zo vrij als dat konijntje,’ zegt ze hardop, ‘dan kan ik ook lekker spelen en haasje-over met de rails doen.’ Maar die vrijheid heeft ze helaas niet.