To bier, or not to bier

Jan (Bakoenin)

Vorig weekend heb ik weer eens een Indische rijsttafel gemaakt voor een stel wintersportvrienden. Ondanks de afzuiger in de open keuken ruik je die heerlijke doordringende geur van de boemboes door de hele kamer. Die geur doet me dan weer denken aan de fietstochten van mijn vrouw en mij door de tropen. Tussen 1991 en 2001 hebben we twee keer door Thailand, Maleisië en Sulawesi gefietst en verder een keertje door Sri Lanka en Sumatra. Na 2001 vielen de fietsroutes in Indonesië helaas af. Vooral Sulawesi was na 9/11 gevaarlijk geworden. Onbegrijpelijk.

In 1997 fietsten we door Midden en Noord Sulawesi. Ik drink ’s avonds na de fietstocht graag een biertje, maar dat was niet altijd mogelijk. Daarom riep ik altijd ‘kut’ als we een dorp met een moskee naderden en ‘hoera’ als het een kerk was. Maar dat waren de enige verschillen tussen de moslims en de christenen toen. Een moskee of een kerk. Geen bier of wel bier. Je werd bovendien overal even gastvrij ontvangen door de bevolking en de mensen leefden er in volledige harmonie met elkaar.
Na 2001 wisten we niet wat we lazen over de gevechten bij Poso, een havenstadje in Midden Sulawesi. Toen wij daar logeerden was het ergste wat ons overkwam de plaatselijke karaoke tijdens het eten in een restaurantje aan het water.

Aan Midden Sulawesi heb ik trouwens toch ook uit die tijd gemengde herinneringen. Vooral de week op de Togian eilanden en de boottocht daarna naar Noord Sulawesi.
We wilden een weekje op de Togian eilanden verblijven, omdat je daar in de zee alle soorten koraal hebt die er bestaan. Maar het dorpje waar we verbleven voordat we naar de eilanden gingen was ook een hele belevenis.
Er waren wat hutjes en een soort restaurantje waar alle dorpsbewoners ’s avonds televisie keken, wat aten en dronken. Dat televisiekijken moest daar wel gebeuren, want niemand had zelf televisie. We waren er vijftig jaar terug in de tijd, zo leek het.
Bij dat restaurant maakte ik kennis met Cahaya. Ze droeg haar enige kind op haar arm en vroeg van alles over Nederland. Ik schatte haar ongeveer dertig jaar, maar in de tropen is leeftijd moeilijk te schatten. Ze had prachtig zwart krullend halflang haar en mooie grote donkere ogen. Haar figuur had zeker niet geleden onder het baren van een kind. Het was echt een vrouw om eens lekker lang mee te praten. In heel Indonesië stonden destijds borden met daarop de tekst: dua anak cukup (twee kinderen is genoeg), maar zij had er pas eentje.
We hebben de hele avond gezellig met haar televisie gekeken en lauwe cola gedronken, maar belangrijker was wel dat zij iemand wist die ons naar Kadidiri, een van de Togian eilanden, kon brengen.

Kadidiri was een onbewoond eiland. Ik denk trouwens dat het dat nog steeds is. Er waren een paar bungalows en een restaurantje voor de toeristen. Dat waren alleen maar backpackers en idiote fietsers uit Nederland. Er was geen elektriciteit en ook geen vers water. De verlichting kwam van olielampen, alleen het restaurantje had wel iets dat stroom kon opwekken. Het verse water werd iedere dag met de boot in een ton vanuit Wakai, een groot eiland, aangevoerd. Om te drinken moest je het doen met flessenwater en…..gelukkig ook bier. Als je de was wilde doen dan moest je vijfhonderd meter de jungle in naar een natuurlijke bron en daar met een emmertje water uit halen voor je teiltje met wasgoed. We hadden natuurlijk wel wasmiddel, maar dat mocht niet in die bron. Jammer, want dat zou veel makkelijker zijn geweest. Soms gingen we naar de Babirusa zoeken in de jungle. Dat is een wild zwijn met omhoog gekrulde slagtanden. Geen wonder dat die met uitsterven werd bedreigd, want probeer maar eens met omhoog gekrulde slagtanden een prooi te spiesen. We hebben er dan ook niet eentje gevonden. Wel een geraamte, maar dat was er eentje die niet zo lekker meer in zijn vel zat.
Vooral het duiken en snorkelen was fantastisch. Kadidiri is een echt paradijsje.

Maar ik vertelde dat ik gemengde herinneringen had.
Dat komt door de bootreis naar Noord Sulawesi. We gingen samen met een stel backpackers naar Manado in Noord Sulawesi. Die boot voer in vierentwintig uur naar Gorontalo over de Molukse zee.
Het was een houten boot met een platte bodem. Ik denk dat we in Nederland met zo’n boot niet eens een kanaal over varen.
Beneden was een slaapzaal en boven waren acht kleine slaapcabines, maar die waren al bezet. Aan weerszijde van de cabines was een gangpad. Voor de cabines was een stuurhut en daarvoor de voorplecht. Op het dak van de stuurhut en cabines kon je ook nog plaatsnemen.
Omdat de slaapzaal smoorheet was en stampvol met Indonesiërs met allerhande spulletjes en etenswaar, bleven voor ons de gangpaden, het dak en de voorplecht over. In de gangpaden was echter ook nog maar één slaapplaats over, dus daar liet ik mijn vrouw achter omdat het overdekt was en ik ging me op het voordek installeren. De anderen zochten een plekje op het dak.
Die boot lag echter niet erg stabiel in het water. Ondanks een redelijk rustige zee, deinde de boot alsof er een tropische storm woedde.
Ik had niet lang na het vertrek twee bananen gegeten en dat was ook meteen het laatste wat ik binnen kreeg. Ik had een plekje gevonden tussen de bagage op de voorplecht en had een plunjezak als hoofdkussen.
Net toen ik de eerste misselijkheid voelde opkomen, zag ik iets dat me even mijn maag deed vergeten, maar mijn hart bijna stil liet staan. Een van de juten zakken die op de voorplecht stonden, brandde. Daar had daarnet een Indonesiër staan roken en die had zijn peuk niet in zee gegooid, maar achter de juten zak. Kun je het je voorstellen? Een houten boot? Midden op zee?
Gelukkig had ook de stuurman het gemerkt en kwam zijn hut uit om samen met mij het vuur te doven. Dat lukte, maar nu werd ik door het bewegen wel heel erg misselijk en zocht snel mijn slaapplaats weer op en kon zo nog net voorkomen dat het voordek nog vuiler zou worden dan het al was.
Zolang ik me vrijwel niet bewoog ging het goed met me, maar als ik mijn hoofd een beetje draaide dan draaide mijn maag mee. Vanuit mijn ooghoeken zag ik aan beide kanten van de boot mensen over de reling hangen en vreemde geluiden maken.
Later hoorde ik van mijn vrouw dat in het gangpad geen reling was en dat daar iedereen gewoon over elkaar had gekotst. De stukjes zaten in het haar van mijn vrouw en wat nog erger was, de voorraad bananen was ook onder gekotst. Indonesiërs hebben gewoon zwakke magen en worden allemaal zeeziek. Moet je je voorstellen wat voor een taferelen dat in die slaapzaal zijn geweest. Nee, dan had ik het getroffen met mijn voorplecht.
‘s Nachts ging het nog wel, want al kwam er van slapen niet veel, het was uit te houden als ik niet bewoog. Soms sloeg er een golf over de boot en dus ook over mij. Overdag klom de zon echter steeds hoger en werd de zee iets woester, wat betekende dat de frequentie van de over mij heen spoelende golven werd opgevoerd. Dat was nu gelukkig niet zo erg, want het bracht verkoeling. De zonnebrand was echter in de fietstassen en hoewel ik de fietsen op het voordek zag staan, vastgebonden aan de reling, leken ze mijlen ver weg.
Mijn humeur werd er niet beter op, maar mijn gevoel voor humor hield me overeind.
Maar uiteindelijk zag ik de kust opdoemen en de haven van Gorontalo. Meteen was de misselijkheid over. Ik ging staan en zag dat mijn vrouw in het gangpad stond. Ze zag er niet uit met die kots in haar haren, maar ik was er niet veel beter aan toe na al die golven over me heen. We schoten dan ook allebei in de lach.
We waren zeer snel in een zeer luxe hotel en gingen samen onder de douche. Van het een kwam het ander en zo waren we de ellende weer snel vergeten.
Het was een fijne tijd in Sulawesi. Jammer dat een of andere klootzak met een baard zulke fietstochten om zeep heeft geholpen.