Het museum is niets voor jou

Neuskleuter

Musea zijn niet gemaakt voor het volk. Mensen zoals jij en ik horen er helemaal niet thuis. We doen alleen alsof we zo nu en dan een museum bezoeken, want dat wordt nu eenmaal opgedrongen door de omgeving. En zo nu en dan stappen we er daadwerkelijk binnen. Dan sta je daar tussen Japanse toeristen, een schoolklas op gedwongen excursie en hautaine vrouwtjes waar een gerimpelde man met stropdas achteraan loopt. Met opgeheven hoofd, want ondanks zijn neerslachtigheid, is hij zo opgevoed. In een museum is alles opgedrongen en onnatuurlijk. Daar horen jij en ik niet thuis.

Musea zijn van oorsprong ingericht om ons buiten de deur te houden. Eerst kon dat nog gemakkelijk, omdat het om privé-collecties ging van edelen, die zo nu en dan een goede vriend uitnodigden om op te scheppen over de prachtig verzamelde curiosa. Vanaf de Verlichting stond de wetenschap centraal en moest er voor iedere bewering die men deed een logische bewijsvoering worden geleverd. De zonen van de eerste edelen nodigden zo nu en dan dus een wetenschapper uit die alles al had gelezen over de voorwerpen die hij zou gaan aanschouwen, zodat de adel opnieuw kon opscheppen over de prachtig verzamelde curiositeiten. Wij, het volk, waren daar niet welkom. Hooguit als Mien de huishoudster, om voorzichtig een aantal potjes af te stoffen.

Langzamerhand legden de wetenschappers beslag op meer en meer voorwerpen. De verzamelde collecties werden uitgebreid en er werden curatoren aangesteld om bezoekers rond te leiden door de bewaarplaatsen. De collecties met dieren op sterk water, gejatte huisraad uit de tropen en tere antieke boeken, waren uitstekende mogelijkheden om eens te onderzoeken wat er op papier stond. Maar ook hier kwam het gewone volk nog niet binnen. Wie een kijkje wilde nemen in bijvoorbeeld het British Museum, moest de curator een zeer vriendelijk verzoek schrijven met de vraag of hij langs mocht komen om rondgeleid te kunnen worden door de collectie. Als de curator zin in je had, kon je een tweede brief schrijven om af te spreken wanneer je langs zou komen. Maar alleen als je van de gegoede burgerij was, natuurlijk. Mien de huishoudster zag de potjes alleen tijdens het afstoffen.

Tegenwoordig zijn musea voor iedereen toegankelijk. In theorie in ieder geval, want er wordt niet meer op stand en afkomst geselecteerd bij de deur en zelfs met een rolstoel of kinderwagen kom je er nog binnen. Voor de prijs hoef je het ook niet te laten, want met de nu nog bestaande overheidssubsidies en kinder-, studenten-, bejaarden-, museumjaarkaart-, museumvriend- en groepskortingen ben je alleen als gemiddelde volwassene de lul met de prijskaartjes. In het museum heeft ieder voorwerp tekst en uitleg over de herkomst van het ding, al dan niet ondersteund met audiotouren in het Fries of Japans, dus je moet wel doof en blind zijn om het niet te snappen.

In de praktijk zijn jij en ik nog steeds niet zo welkom. Bijna ieder museum is gebouwd om te imponeren. De zuilengalerijen hellen naar voren, trappen lijken eindeloos, de entree is verhoogd, er staan rare glazen piramides in de weg, de toegangspoort is omgeven door water en de oprijlaan beslaat vier kilometer. Ieder element schreeuwt het uit: “Jij daar, wat doe je hier? Hoe durf je hier op je doordeweekse wandelschoenen en spijkerbroek mijn nobele wereld te betreden? Hier hebben koningen, regenten, stadhouders en andere rijkelui gewoond! En nu kom jij hier om met je vieze schoenen mijn hal te betreden, om daar met je kleffe vingertjes mijn balustrades te betasten? Dacht het niet!” Zelfs recent gebouwde musea ogen ongrijpbaar. “Dit zal wel niet voor mij zijn,” is een gevoel dat Jan van de straat op de straat houdt.

Binnen het museum zelf is ook alles vervreemd. Eeuwenoude gebruiksvoorwerpen zijn uit hun context gerukt door ze achter glas te plaatsen, de samenhang in de voorwerpen is niet altijd even duidelijk en geen mens kan het volhouden om alle bijschriften te lezen in een museum, zodat je uiteindelijk nog geen enkel idee hebt waar je naar kijkt. Een museum is daarom ook helemaal niet bedoeld als een plek om nieuwe informatie te vergaren. Als alledaags publiek staan wij nog steeds in de voetsporen van de wetenschappers van vroeger, die met voorkennis binnenstapten en alleen een bevestiging zagen van wat zij al wisten. Alleen zijn wij als normaal publiek een heel stuk dommer. Het is niet voor niets dat het altijd zo druk is voor de Mona Lisa, in de Sixtijnse kapel of voor de Nachtwacht. Dat zijn de dingen waar zelfs Mien de huishoudster weet van heeft en ergens een sprankje blijheid bij voelt.  

Musea zijn hoe dan ook niet meer te redden voor het gewone volk. De concurrentie met pretparken is nauwelijks aan te gaan. Zelfs als ieder museum zich om zou bouwen tot een combinatie van NeMo, Beeld en Geluid, Escher museum en de totale beleefwereld van het Tropenmuseum Junior, dan nog heeft edutainment zijn achterstand op het platte vermaak. Ieder museum houdt zijn bezoeker een spiegel voor over zijn eigen leven en sluit alleen aan bij de bezoeker als hij de juiste voorkennis heeft, om die spiegel te kunnen zien. En het is veel makkelijker als Mien de huishoudster haar kinderen meeneemt naar een overdekte speeltuin dan dat ze aan haar arm jengelen of het nog lang duurt in dat museum.

Ondanks al het gejengel uit de maatschappij, komt er een kurk op de subsidiekranen. Ook musea zullen het met minder moeten doen. Het zal hoe dan ook weinig verschil maken, want musea zijn opgebouwd bij de gratie van de rijke verzamelaars en ondanks hun eigen wil tot openheid en democratisering, is een museum toch niet weggelegd voor de normale man. Die heeft meer aan zijn postzegelverzameling op zolder of de verzamelde Legokraantjes op de plank. Er wordt geschreeuwd voor cultuur, maar in de musea blijft, zoals altijd, slechts een piepje van een misplaatste schoen te horen.