Seksisme wat

Karel (Ton-Deuse)

Het wordt weer zomer en er valt weer veel te zien. Waar je in de winter je nog wel eens moet behelpen met je fantasie, daar kun je met mooi weer op het terras gewoon achterover leunen en volstaan met goed om je heen kijken. Nippend aan een koel zwaar biertje laat je vervolgens al het winkelend, wandelend en flanerend vrouwelijk schoon aan je voorbij trekken.
Een geweldig spektakel van spaghettibandjes, blote navels, doorschijnende of boven de laaghangende broek uit stekende strings, wapperende steile, krullende blonde, kastanjebruine lokken en grote gretige groene, blauwe, bruine ogen om in te verzuipen.
Als je, zoals ik, zo met de zon op je bek een marge hanteert tussen jong ontluikend en licht-verlopen, dan wordt dat in termen van genot alleen nog maar overtroffen door de seks die je met al die lekkere wijven zou kunnen hebben.

Zou kunnen, want ik ben realist genoeg om te erkennen dat ik met een flink deel van wat ik zie lopen niks zou aandurven. Te jong namelijk. Als al dat aantrekkelijke spul namelijk qua leeftijd in de buurt komt van die van mijn oudste dochter, realiseer ik me schielijk dat ik me hooguit zou moeten beperken tot enig verantwoord pedagogisch advies aangaande de risico’s op het vatten van een koutje in plaats van met non-verbale geilheid te stimuleren dat ze door blijven lopen met hun minuscule truitjes en ultrakorte rokjes.
Het merendeel echter bevindt zich in de ‘veilige’ leeftijdsfase en laat zich uitstekend jureren. Want dat is natuurlijk de meest beoefende sport op zo’n terras; om met mannelijke geestverwanten al dat lekkers van een rapportcijfer te voorzien.
Eergisteren hadden we het lef of de arrogantie –het hangt er maar vanaf hoe je dat ziet- om met tevoren geconstrueerde bordjes cijfers te laten zien. Zoals dat ging in de tijd van de zwart-wit televisie bij de beoordeling van een kunstschaatskür van Sjoukje Dijkstra.
Toen ik een mooie blondine met mijn bordjes taxeerde op gemiddeld negen, rukte ze me één van de bordjes uit mijn handen om me er vervolgens een klap mee voor m’n harses te geven. Ze was zo dyslectisch of blond dat ze de twee keer negen voor twee keer zes aanzag.
En dat vond ze veel te weinig.
Maar over het algemeen werd onze cijfermatige beoordeling zeer door de speciaal daarvoor langs ons terras wandelende dames gewaardeerd, ook al hielden we menigmaal de bordjes omhoog om het even befaamde als dubbelzinnige nummer negenenzestig te vormen.

Er was welgeteld één dame die zich ergerde aan ons opdringerige seksisme, zoals zij dat noemde. Ze zag er uit als de kruising tussen Erica Terpstra en Anton Geesink. De bordjes gingen niet omhoog. In feite ging er op dat moment niets omhoog.
De zak vlees, smaakvol gehuld in bloemrijk Zeemantextiel, stelde ons met bassende stem een spontane castratie in het vooruitzicht als we onze actie niet zouden staken. Toen we daarop tot vermaak van de overige terrasbevolking lieten weten dat zij, gezien haar toonhoogte, misschien toch ook wel gebaat zou zijn bij zo’n ingreep, kwam de eigenaar van het etablissement tussenbeide.
We werden vriendelijk gesommeerd om op te sodemieteren.

Werden we zo’n dertig jaar na het afsterven van het feminisme toch maar mooi met de daaraan verwante onverdraagzaamheid geconfronteerd.
In het milieu van linksradicalen waren het destijds vooral de orthodox-communisten, de krakers en dus de feministen die hun best deden om ideologisch verantwoord tot het meest chagrijnige en verzuurde deel der mensheid te behoren. Hun credo was: humor is fascisme, want er valt niks te lachen op deze wereld.
De fundamentalistische communisten waren toen al een versteende bezienswaardigheid, maar de krakers waren hot. Ze eigenden zich het primaat van extremisme toe door met een breekijzer en een hoop poeha een oud en afgeleefd gebouw te lijf te gaan. In hun extremisme werden ze overigens hartgrondig bevestigd door de autoriteiten, die hun best deden om de krakers te criminaliseren. Deze op hun beurt zagen zich hierdoor bevestigd in de hen zelf toegedachte martelaarsrol en extremiseerden zo mogelijk nog meer. Waarmee zij zich vervreemdden van de feitelijke en gelegitimeerde functie van het kraken van panden:
namelijk het opeisen van leegstaande woonruimte in tijden van woningnood.
Maar in wezen personifieerden de krakers van toen een aartsconservatief en oerburgerlijk streven: honkvastheid en zekerheid. Freek de Jonge verwoordde het destijds treffend:
“Wonen; het meest conservatieve zit in de hersens van het meest radicale deel van de natie!” “Zwerven! Dat is je ware!”, aldus Freek. En gelijk had ie.
Zwerven, uitwapperen, wegwezen. Want erg vrolijk werd je niet van de postpunkgeneratie, bijna zonder uitzondering begiftigd met het doemdenken en derhalve veelal gehuld in zwart. Overigens ook in tijden van van het dak pleurende mussen altijd en eeuwig veel te warm gekleed. Al had ik me tot die kraakbeweging aangetrokken gevoeld, ik had het met mijn hyperactieve schildklier geen dag uitgehouden in zo’n zware manchesterbroek met daaronder soldatenkistjes, een zelfgebreide coltrui met anarchistenteken en daaroverheen een dik leren jack met, voor de zekerheid tegen de vliegende longpleures, ook nog eens een Palestinasjaal drie keer om je uitgemergelde strot heen geslagen.
Ze hadden me meteen aan de beademing kunnen leggen.

Ik ben ervan overtuigd dat de rellen op 30 april 1980, bij de kroning van Beatricks, door de krakers zijn verloren omdat het merendeel van die gasten in hun veel te imagobewuste maar bovenal te dikke kledij onvoldoende bewegingsvrijheid hadden om enigszins adequaat een stoeptegel tegen de knar van een M.E.’er te mikken.
Overigens werd juist bij die gelegenheid duidelijk dat krakers geen echte revolutionairen zijn. Een beetje losjes uit de pols hier en daar wat klinkers uit de straat wippen, er een beetje verwijfd mee staan gooien en je bedienen van het middenstandsrijm “Geen woning, geen kroning!”, daar pleeg je dus geen coupe mee.
Een beetje straatvechter had meer tactiek in huis dan zo’n haastig geurbaniseerde provinciaal, die na elke worp met een straatklinker z’n hanekam stond te modelleren. En nu we toch aan het evalueren zijn; een beetje stadsguerilla had ervoor gezorgd dat het gehucht Amsterdam hermetisch gesloten was geweest en dat mevrouw Bé hooguit een kroon bij de tandarts had kunnen halen. En ze hadden nog enig gevoel voor humor getoond als ze in Den Haag de leegstaande paleizen hadden gekraakt.
Maar ja, humor was revisionistisch.

Zo dachten die onwelriekende gleuven (bedankt, Komrij, bedankt!) er destijds ook over.
Met het feminisme zagen de lelijkste wijven van de natie voor het eerst hun kans schoon zich met een hoop misplaatst zelfbewustzijn te manifesteren. Lelijk zijn was in, want goed voor het potteuze bewustzijn. Geen vent immers die naar je kijkt en dat was toch het voornaamste streven.
Omdat ze in de nagalm van de jaren zestig toch graag revolutietje wilden spelen, maar daar ook weer niet al te veel hun gemanicuurde fikken aan wensten te branden, hield het politiek-extreme deel der natie zich onledig met het welvaartsprobleem dat er voor vrouwen uit alle lagen van de middenklasse onvoldoende gelegenheid was om tegen betaling parttime wat bij te klussen. Er werd uit de losse pols een maatschappelijke ongelijkheid bij bedacht en zie, naast de traditioneel onderdrukte arbeidersklasse was er plots een zwaar benadeelde kaste die op grond van hun sekse meende over te weinig rechten te beschikken.
Als er al een voedingsbodem voor revolutie in onze samenleving aanwezig was, dan werd die aardig de wind uit de zeilen genomen door de vaak niet door enige hersencel gehinderde woordvoersters van de vrouwenbelangen. Gehuld in paarse jutezakken, het haar vaak ultrakort geknipt en met een pokdalige huid van de verantwoorde reformhuissappen riepen ze verontwaardigd uit dat ze geen seksobject wensten te zijn.
Nou, daar hoefden ze echt niet bang voor te zijn.

Erger was, en daar kregen ze toch aardig wat steun voor in de loop der jaren, dat ze mannen min of meer verboden om verlekkerd naar een leuk mokkel te kijken. Dat heette plotseling seksistisch en ongewenst intiem. Het is juist tekenend voor de paranoïde en bekrompen, maar bovenal vunzige geest dat uitgerekend de minst aantrekkelijke kutdragenden veronderstelden dat wanneer je je als vent aangenaam verrast weet met een mooi uitzicht op een prachtige vrouw dat je daar dan ongewénst intiem mee wil zijn.
Natuurlijk is dat niet zo!
Ik spreek namens de overgrote meerderheid der heteroseksuele mannelijke wereldbevolking als ik zeg dat wij niets liever willen dan gewénst intiem met vrouwen te zijn.
Dan werken ze veel makkelijker mee namelijk.
 
En dan die betuttelende demagogie. Vrouwen moeten in bescherming worden genomen tegen opdringerige mannen. Ja, als mannen zich letterlijk opdringen mogen ze wat mij betreft zonder meer een knietje tegen de kloten hebben.
Maar wat is opdringerig? Als je alleen al naar vrouwen kijkt? En daar zichtbaar van geniet? Volgens mij bestaat er geen groter compliment. Het feminisme was in wezen niets meer dan ouderwetse typisch Hollandse bemoeizieke bedilzucht, die heel wat egozwakke klootzakken destijds de mannenpraatgroep in heeft gejaagd en die vrouwen heeft geprobeerd op te leggen om toch vooral maar niet te genieten van al die positieve aandacht voor hun lekkere reet en hun zwoele bekkie.
Bedilzucht staat haaks op emancipatie en autonoom handelen. Ik vertrouw er gewoon op dat een vrouw ‘mans’ genoeg is om zélf uit te maken wat ze wil.
Dus als ze ‘ja’ zegt op mijn vunzige verzoeken, dat ze dat dan ook echt wil.
En dat als ze ‘nee’ zegt, dat ze dan eigenlijk ‘ja’ bedoelt.

En daarna niet moeilijk of ingewikkeld doen over relaties of bij mekaar intrekken, want het risico is levensgroot dat een mooi lekker wijf direct na de huwelijksvoltrekking transformeert in een afgebladderde zitzak en voor je het weet breng je de eerstvolgende 20 jaar zappend door met zo’n zeurende sleurkut naast je op de bank.

© Karel Kanit