Een zwoele-zomeravondmijmering

Harry (Dinosaur_Sr)
Den Bosch, 16 augustus 2002, circa 19.00 uur. Alle treinverkeer naar Eindhoven is gestremd. Een menigte dromt rondom de plaats van de vervangende busdienst.

Heren in blauw en met mooie en belangrijke versierselen op de schouders houden de massa in de greep. Ja, vroeger kon je gewoon tot aan de weg opdringen. Wild heen en weer bewegend, anticiperend op de plaats van de bestemming van de verlossende deur van die enkele bus die zou komen. Een spel waar ik trouwens erg slecht in ben, buschauffeurs en ik denken duidelijk niet op dezelfde golflengte, en hebben een wezenlijk ander begrip van de term 'remgedrag'. Hetzelfde geldt overigens voor treinmachinisten, maar deze zijn nu om begrijpelijke redenen in geen velden of wegen te bekennen. Bovendien ben ik niet bevangen door oerinstincten die maken dat ik koste-wat-het-kost een plaatsje wil bemachtigen: ik ben te lief en te zachtmoedig.

Maar goed, heden ten dage houdt een groot hek de menigte in het gareel. Bij elke bus gaat de poort eventjes open, en wordt een afgemeten hoeveelheid mensen toegelaten tot het heiligste der heiligste op dit moment en plaats: het verlossende busperron. De gemoederen lopen hoog op: geschreeuw, gevloek.

Ik ervaar het echter gelaten. Ik heb me op een welgekozen afstand op een fijn plekje neergezet en bekijk het van daar uit. Welgekozen, want ik hoef niet zo nodig in het gedrang. Maar wel dichtbij genoeg om het gewoel van deze veelkleur van mensen te kunnen ervaren. Ik durf het bijna niet te erkennen, maar van een middelmatige vertraging word ik mismoedig, van een majeure puinhoop word ik echter vrolijk. Ergens zit kennelijk in mijn hersenen een raar omslagpunt, waarbij een overdaad van chagrijn wordt vertaald in een maf soort vrolijke gelatenheid. Ik zie de stress en de onmacht om mij heen, en besef wat een groot goed het is om te kunnen zeggen "ik blijf hier zitten en doelloos mijmeren totdat ik op een normale en door mij verkozen wijze vervoerd ga worden".

Om de zoveel tijd worden de trottoirtegels overspoeld met een verse lading mensen, bont in hun zomerse kleuren, als waren zij er enkel voor mijn vermaak. Ik voel me welhaast verbonden met de soulmates om me heen, die (min of meer) gelaten op het betonnen verhogingkje zitten, en alles van een kleine afstand gadeslaan. Ik overweeg ze uit te nodigen voor een diner in de stad, om onze verbondenheid te vieren, en om de tijd die we in overvloed hebben gekregen te doden.

Ter linkerzijde zit bijvoorbeeld een bijzonder knap meisje met lange blonde haren. Een strakke witte broek met blauw stiksel, die aan de onderkant wijd uitloopt. Rugzak in schots motief naast haar. Als ze zorgvol voorover gaat zitten fronst ze haar bevallige onderrug bloot. In een rap tempo krijg ik om me heen een verkorte cursus hedendaagse zomermode voor de moderne reiziger cadeau. Soulbroeken zijn duidelijk weer in....

De menigte is als een levend organisme. Ze slinkt, ze dijt weer uit. Ze ademt in en uit. Ze heeft een dynamiek als geheel van haarzelf. Ik geloof dat ik hier nog wel een paar uur zit.... Achter me vraagt een meisje aan anderen of ze ook naar 'Flevo' gaan. Het zal een festival zijn. Lotgenoten. Zijn we op dit moment niet allemaal lotgenoten, broeders en zusters?

Een golf van mensen overstroomt het perron. Streepjesoverhemden, bloemetjesjurken, een veelvoud aan topjes. Mensen met voetballen, paarse jurkjes, rafelige korte broeken, slippers, gaatjesschoenen, rugzakken; alle variëteiten en tinten trekken aan mijn waarneming voorbij. Het meisje naast me voelt zich kennelijk door de humane overstroming gedwongen om haar geluk bij het hek te beproeven. Tegen beter weten in. Geen soulsister dus: geen diner.

Even verlaat ik mijn uitkijkpost om voor de schandalige prijs van 2 Euro een flesje cola te kopen. Hoog vanaf de traverse krijg ik pas een goed overzicht van de menigte, haar aard en haar veranderende vorm. Ik constateer bij mijn terugkeer tevreden dat 'mijn' plekje nog steeds onbezet is, en neem weer plaats, pen en noteblok in de hand, met het flesje cola achteloos en binnen handbereik naast me op de grond. Kennelijk hindert of intrigeert mijn vage glimlach en fanatiek geschrijf mijn collega's-voor-één-avond. Zouden ze bewust zijn van het feit dat ze heden in dit epos zullen schitteren? Zouden ze er iets op tegen hebben? Ondanks hun blikken, zal ik het nooit weten.

Het is onvermijdbaar.... ik stort mij in het gewoel.... De bus als magneet, als centrum van mijn bestaan. Eén met de massa, ik laat me willoos meevoeren naar waar zij naar toe gaat.

Van Lanschot kijkt in stemmig groen met een marmeren blik op mij neer. Het weerkaatst bijna in het grijs van de trottoirtegels, maar wordt geabsorbeerd door de bonte mozaïek van de menigte. Als de bus voor komt rijden, probeer ik oogcontact te maken met de chauffeur. Hij kijkt dwars door me heen. Hij ziet mij niet, hij ziet alleen de wanhopig deinende muur, waarvan ik maar één steentje ben.